Nederlands StatenVertalings 1715 Bijbel

Deuteronomium 14

Deuteronomium

Index

Hoofdstuk 15

1


 

  Ten einde van zeven jaren zult gij een vrijlating maken.  

 

 

--

2


 

  Dit nu is de zaak der vrijlating, dat ieder schuldheer, die zijn naaste zal geleend hebben, vrijlate; hij zal zijn naaste of zijn broeder niet manen, dewijl men den HEEREeen vrijlating heeft uitgeroepen.  

 

 

--

3


 

  Den vreemde zult gij manen; maar wat gij bij uw broeder hebt, zal uw hand vrijlaten;  

 

 

--

4


 

  Alleenlijk, omdat er geen bedelaar onder u zal zijn; want de HEERE zal u overloediglijk zegenen in het land, dat u de HEERE, uw God, ten erve zal geven, omhetzelve erfelijk te bezitten;  

 

 

--

5


 

  Indien gij slechts de stem des HEEREN, uws Gods, vlijtiglijk zult gehoorzamen, dat gij waarneemt te doen al deze geboden, die ik u heden gebiede.  

 

 

--

6


 

  Want de HEERE, uw God, zal u zegenen, gelijk als Hij tot u heeft gesproken, zo zult gij aan vele volken lenen; maar gij zult niet ontlenen; en gij zult over vele volkenheersen; maar over u zullen zij niet heersen.  

 

 

--

7


 

  Wanneer er onder u een arme zal zijn, een uit uw broederen, in een uwer poorten, in uw land, dat de HEERE, uw God, u geven zal, zo zult gij uw hart niet verstijven,noch uw hand toesluiten voor uw broeder, die arm is;  

 

 

--

8


 

  Maar gij zult hem uw hand mildelijk opendoen, en zult hem rijkelijk lenen, genoeg voor zijn gebrek, dat hem ontbreekt.  

 

 

--

9


 

  Wacht u, dat in uw hart geen Belials-woord zij, om te zeggen: Het zevende jaar, het jaar der vrijlating, naakt; dat uw oog boos zij tegen uw broeder, die arm is, endat gij hem niet gevet; en hij over u roepe tot den HEERE, en zonde in u zij.  

 

 

--

10


 

  Gij zult hem mildelijk geven, en uw hart zal niet boos zijn, als gij hem geeft; want om dezer zake wil zal u de HEERE, uw God, zegenen in al uw werk, en in alles,waaraan gij uw hand slaat.  

 

 

--

11


 

  Want de arme zal niet ophouden uit het midden des lands; daarom gebiede ik u, zeggende: Gij zult uw hand mildelijk opendoen aan uw broeder, aan uw bedrukten enaan uw armen in uw land.  

 

 

--

12


 

  Wanneer uw broeder, een Hebreer of een Hebreinne, aan u verkocht zal zijn, zo zal hij u zes jaren dienen; maar in het zevende jaar zult gij hem vrij van u latengaan.  

 

 

--

13


 

  En als gij hem vrij van u gaan laat, zo zult gij hem niet ledig laten gaan:  

 

 

--

14


 

  Gij zult hem rijkelijk opleggen van uw kudde, en van uw dorsvloer, en van uw wijnpers; waarin u de HEERE, uw God, gezegend heeft, daarvan zult gij hem geven.  

 

 

--

15


 

  En gij zult gedenken, dat gij een dienstknecht in Egypteland geweest zijt, en dat u de HEERE, uw God, verlost heeft; daarom gebiede ik u heden deze zake.  

 

 

--

16


 

  Maar het zal geschieden, als hij tot u zeggen zal: Ik zal niet van u uitgaan, omdat hij u en uw huis liefheeft, dewijl het hem wel bij u is;  

 

 

--

17


 

  Zo zult gij een priem nemen, en steken in zijn oor en in de deur, en hij zal eeuwiglijk uw dienstknecht zijn; en aan uw dienstmaagd zult gij ook alzo doen.  

 

 

--

18


 

  Het zal niet hard zijn in uw ogen, als gij hem vrij van u gaan laat; want als een dubbel-loons-dagloner heeft hij u zes jaren gediend; zo zal u de HEERE, uw God,zegenen in alles, wat gij doen zult.  

 

 

--

19


 

  Al het eerstgeborene, dat onder uw runderen en onder uw schapen zal geboren worden, zijnde mannelijk, zult gij den HEERE, uw God, heiligen; gij zult niet arbeidenmet den eerstgeborene van uw os, noch de eerstgeborene uwer schapen scheren.  

 

 

--

20


 

  Voor het aangezicht des HEEREN, uws Gods, zult gij ze jaar op jaar eten in de plaats, die de HEERE zal verkiezen, gij en uw huis.  

 

 

--

21


 

  Doch als enig gebrek daaraan zal zijn, hetzij mank of blind, of enig kwaad gebrek, zo zult gij het den HEERE, uw God, niet offeren;  

 

 

--

22


 

  In uw poorten zult gij het eten; de onreine en de reine te zamen, als een ree, en als een hert,  

 

 

--

23


 

  Zijn bloed alleen zult gij niet eten; gij zult het op de aarde uitgieten als water.   

 

 

--

Deuteronomium 16

 

 

 

 

HTMLBible Software - Public Domain Software by johnhurt.com

 


Other Items are Available At These Sites: