Nederlands StatenVertalings 1715 Bijbel

Richtere 4

Richtere

Index

Hoofdstuk 5

1


 

  Voorts zong Debora, en Barak, de zoon van Abinoam, ten zelven dage, zeggende:  

 

 

--

2


 

  Looft den HEERE, van het wreken der wraken in Israel, van dat het volk zich gewillig heeft aangeboden.  

 

 

--

3


 

  Hoort, gij koningen, neemt ter oren, gij vorsten! Ik, den HEERE zal ik zingen, ik zal den HEERE, den God Israels, psalmzingen.  

 

 

--

4


 

  HEERE! toen Gij voorttoogt van Seir, toen Gij daarheen traadt van het veld van Edom, beefde de aarde, ook droop de hemel, ook dropen de wolken van water.  

 

 

--

5


 

  De bergen vervloten van het aangezicht des HEEREN; zelfs Sinai van het aangezicht des HEEREN, des Gods van Israel.  

 

 

--

6


 

  In de dagen van Samgar, den zoon van Anath, in de dagen van Jael, hielden de wegen op, en die op paden wandelden, gingen kromme wegen.  

 

 

--

7


 

  De dorpen hielden op in Israel, zij hielden op; totdat ik, Debora, opstond, dat ik opstond, een moeder in Israel.  

 

 

--

8


 

  Verkoos hij nieuwe goden, dan was er krijg in de poorten; werd er ook een schild gezien, of een spies, onder veertig duizend in Israel?  

 

 

--

9


 

  Mijn hart is tot wetgevers van Israel, die zich gewillig aangeboden hebben onder het volk; looft den HEERE!  

 

 

--

10


 

  Gij, die op witte ezelinnen rijdt, gij, die aan het gerichte zit, en gij, die over weg wandelt, spreekt er van!  

 

 

--

11


 

  Van het gedruis der schutters, tussen de plaatsen, waar men water schept, spreekt aldaar te zamen van de gerechtigheid des HEEREN, van de gerechtigheden,bewezen aan zijn dorpen in Israel; toen ging des HEEREN volk af tot de poorten.  

 

 

--

12


 

  Waak op, waak op, Debora, waak op, waak op, spreek een lied! maak u op, Barak! en leid uw gevangenen gevangen, gij zoon van Abinoam.  

 

 

--

13


 

  Toen deed Hij de overgeblevenen heersen over de heerlijken onder het volk; de HEERE doet mij heersen over de geweldigen.  

 

 

--

14


 

  Uit Efraim was hun wortel tegen Amalek. Achter u was Benjamin onder uw volken. Uit Machir zijn de wetgevers afgetogen, en uit Zebulon, trekkende door denstaf des schrijvers.  

 

 

--

15


 

  Ook waren de vorsten in Issaschar met Debora; en gelijk Issaschar, alzo was Barak; op zijn voeten werd hij gezonden in het dal. In Rubens gedeelten waren deinbeeldingen des harten groot.  

 

 

--

16


 

  Waarom bleeft gij zitten tussen de stallingen, om te horen het geblaat der kudden? De gedeelten van Ruben hadden grote onderzoekingen des harten.  

 

 

--

17


 

  Gilead bleef aan gene zijde der Jordaan; en Dan, waarom onthield hij zich in schepen! Aser zat aan de zeehaven, en bleef in zijn gescheurde plaatsen.  

 

 

--

18


 

  Zebulon, het is een volk, dat zijn ziel versmaad heeft, insgelijks Nafthali, op de hoogten des velds.  

 

 

--

19


 

  De koningen kwamen, zij streden; toen streden de koningen van Kanaan, te Thaanach aan de wateren van Megiddo; zij brachten geen gewin des zilvers daarvan.  

 

 

--

20


 

  Van den hemel streden zij, de sterren uit haar loopplaatsen streden tegen Sisera.  

 

 

--

21


 

  De beek Kison wentelde hen weg, de beek Kedumin, de beek Kison; vertreed, o mijn ziel! de sterken.  

 

 

--

22


 

  Toen werden de paardenhoeven verpletterd, van het rennen, het rennen zijner machtigen.  

 

 

--

23


 

  Vloekt Meroz, zegt de Engel des HEEREN, vloekt haar inwoners geduriglijk; omdat zij niet gekomen zijn tot de hulp des HEEREN, tot de hulp des HEEREN, metde helden.  

 

 

--

24


 

  Gezegend zij boven de vrouwen Jael, de huisvrouw van Heber, den Keniet; gezegend zij ze boven de vrouwen in de tent!  

 

 

--

25


 

  Water eiste hij, melk gaf zij; in een herenschaal bracht zij boter.  

 

 

--

26


 

  Haar hand sloeg zij aan den nagel, en haar rechterhand aan den hamer der arbeidslieden; en zij klopte Sisera; zij streek zijn hoofd af, als zij zijn slaap had doornagelden doorgedrongen.  

 

 

--

27


 

  Tussen haar voeten kromde hij zich, viel henen, lag daar neder; tussen haar voeten kromde hij zich; hij viel; alwaar hij zich kromde, daar lag hij geheel geschonden!  

 

 

--

28


 

  De moeder van Sisera keek uit door het venster, en schreeuwde door de tralien: Waarom vertoeft zijn wagen te komen! Waarom blijven de gangen zijner wagenenachter?  

 

 

--

29


 

  De wijsten harer staatsvrouwen antwoordden; ook beantwoordde zij haar redenen aan zichzelve:  

 

 

--

30


 

  Zouden zij dan de buit niet vinden en delen? een liefje, of twee liefjes, voor iegelijken man? Voor Sisera, een buit van verscheidene verven, een buit vanverscheidene verven, gestikt; van verscheiden verf aan beide zijden gestikt, voor de buithalzen?  

 

 

--

31


 

  Alzo moeten omkomen al Uw vijanden, o HEERE! die Hem daarentegen liefhebben, moeten zijn, als wanneer de zon opgaat in haar kracht. En het land was stil,veertig jaren.   

 

 

--

Richtere 6

 

 

 

 

HTMLBible Software - Public Domain Software by johnhurt.com

 


Other Items are Available At These Sites: