Nederlands StatenVertalings 1715 Bijbel

Job 5

Job

Index

Hoofdstuk 6

1


 

  Maar Job antwoordde en zeide:  

 

 

--

2


 

  Och, of mijn verdriet recht gewogen wierd, en men mijn ellende samen in een weegschaal ophief!  

 

 

--

3


 

  Want het zou nu zwaarder zijn dan het zand der zeeen; daarom worden mijn woorden opgezwolgen.  

 

 

--

4


 

  Want de pijlen des Almachtigen zijn in mij, welker vurig venijn mijn geest uitdrinkt; de verschrikkingen Gods rusten zich tegen mij.  

 

 

--

5


 

  Rochelt ook de woudezel bij het jonge gras? Loeit de os bij zijn voeder?  

 

 

--

6


 

  Wordt ook het onsmakelijke gegeten zonder zout? Is er smaak in het witte des dooiers?  

 

 

--

7


 

  Mijn ziel weigert uw woorden aan te roeren; die zijn als mijn laffe spijze.  

 

 

--

8


 

  Och, of mijn begeerte kwame, en dat God mijn verwachting gave;  

 

 

--

9


 

  En dat het Gode beliefde, dat Hij mij verbrijzelde, Zijn hand losliet, en een einde met mij maakte!  

 

 

--

10


 

  Dat zou nog mijn troost zijn, en zou mij verkwikken in den weedom, zo Hij niet spaarde; want ik heb de redenen des Heiligen niet verborgen gehouden.  

 

 

--

11


 

  Wat is mijn kracht, dat ik hopen zou? Of welk is mijn einde, dat ik mijn leven verlengen zou?  

 

 

--

12


 

  Is mijn kracht stenen kracht? Is mijn vlees staal?  

 

 

--

13


 

  Is dan mijn hulp niet in mij, en is de wijsheid uit mij verdreven?  

 

 

--

14


 

  Aan hem, die versmolten is, zou van zijn vriend weldadigheid geschieden; of hij zou de vreze des Almachtigen verlaten.  

 

 

--

15


 

  Mijn broeders hebben trouwelooslijk gehandeld als een beek; als de storting der beken gaan zij door;  

 

 

--

16


 

  Die verdonkerd zijn van het ijs, en in dewelke de sneeuw zich verbergt.  

 

 

--

17


 

  Ten tijde, als zij van hitte vervlieten, worden zij uitgedelgd; als zij warm worden, verdwijnen zij uit haar plaats.  

 

 

--

18


 

  De gangen haars wegs wenden zich ter zijde af; zij lopen op in het woeste, en vergaan.  

 

 

--

19


 

  De reizigers van Thema zien ze, de wandelaars van Scheba wachten op haar.  

 

 

--

20


 

  Zij worden beschaamd, omdat elkeen vertrouwde; als zij daartoe komen, zo worden zij schaamrood.  

 

 

--

21


 

  Voorwaar, alzo zijt gijlieden mij nu niets geworden; gij hebt gezien de ontzetting, en gij hebt gevreesd.  

 

 

--

22


 

  Heb ik gezegd: Brengt mij, en geeft geschenken voor mij van uw vermogen?  

 

 

--

23


 

  Of bevrijdt mij van de hand des verdrukkers, en verlost mij van de hand der tirannen?  

 

 

--

24


 

  Leert mij, en ik zal zwijgen, en geeft mij te verstaan, waarin ik gedwaald heb.  

 

 

--

25


 

  O, hoe krachtig zijn de rechte redenen! Maar wat bestraft het bestraffen, dat van ulieden is?  

 

 

--

26


 

  Zult gij, om te bestraffen, woorden bedenken, en zullen de redenen des mismoedigen voor wind zijn?  

 

 

--

27


 

  Ook werpt gij u op een wees; en gij graaft tegen uw vriend.  

 

 

--

28


 

  Maar nu, belieft het u, wendt u tot mij, en het zal voor ulieder aangezicht zijn, of ik liege.  

 

 

--

29


 

  Keert toch weder, laat er geen onrecht wezen, ja, keert weder; nog zal mijn gerechtigheid daarin zijn.  

 

 

--

30


 

  Zou onrecht op mijn tong wezen? Zou mijn gehemelte niet de ellenden te verstaan geven?   

 

 

--

Job 7

 

 

 

 

HTMLBible Software - Public Domain Software by johnhurt.com

 


Other Items are Available At These Sites: