Nederlands StatenVertalings 1715 Bijbel

Job 20

Job

Index

Hoofdstuk 21

1


 

  Maar Job antwoordde en zeide:  

 

 

--

2


 

  Hoort aandachtelijk mijn rede, en laat dit zijn uw vertroostingen.  

 

 

--

3


 

  Verdraagt mij, en ik zal spreken; en nadat ik gesproken zal hebben, spot dan.  

 

 

--

4


 

  Is (mij aangaande) mijn klacht tot den mens? Doch of het zo ware, waarom zou mijn geest niet verdrietig zijn?  

 

 

--

5


 

  Ziet mij aan, en wordt verbaasd, en legt de hand op den mond.  

 

 

--

6


 

  Ja, wanneer ik daaraan gedenk, zo word ik beroerd, en mijn vlees heeft een gruwen gevat.  

 

 

--

7


 

  Waarom leven de goddelozen, worden oud, ja, worden geweldig in vermogen?  

 

 

--

8


 

  Hun zaad is bestendig met hen voor hun aangezicht, en hun spruiten zijn voor hun ogen.  

 

 

--

9


 

  Hun huizen hebben vrede zonder vreze, en de roede Gods is op hen niet.  

 

 

--

10


 

  Zijn stier bespringt, en mist niet; zijn koe kalft, en misdraagt niet.  

 

 

--

11


 

  Hun jonge kinderen zenden zij uit als een kudde, en hun kinderen huppelen.  

 

 

--

12


 

  Zij heffen op met de trommel en de harp, en zij verblijden zich op het geluid des orgels.  

 

 

--

13


 

  In het goede verslijten zij hun dagen; en in een ogenblik dalen zij in het graf.  

 

 

--

14


 

  Nochtans zeggen zij tot God: Wijk van ons, want aan de kennis Uwer wegen hebben wij geen lust.  

 

 

--

15


 

  Wat is de Almachtige, dat wij Hem zouden dienen? En wat baat zullen wij hebben, dat wij Hem aanlopen zouden?  

 

 

--

16


 

  Doch ziet, hun goed is niet in hun hand; de raad der goddelozen is verre van mij.  

 

 

--

17


 

  Hoe dikwijls geschiedt het, dat de lamp der goddelozen uitgeblust wordt, en hun verderf hun overkomt; dat God hun smarten uitdeelt in Zijn toorn!  

 

 

--

18


 

  Dat zij gelijk stro worden voor den wind, en gelijk kaf, dat de wervelwind wegsteelt;  

 

 

--

19


 

  Dat God Zijn geweld weglegt, voor Zijn kinderen, hem vergeldt, dat hij het gewaar wordt;  

 

 

--

20


 

  Dat zijn ogen zijn ondergang zien, en hij drinkt van de grimmigheid des Almachtigen!  

 

 

--

21


 

  Want wat lust zou hij na zich aan zijn huis hebben, als het getal zijner maanden afgesneden is?  

 

 

--

22


 

  Zal men God wetenschap leren, daar Hij de hogen richt?  

 

 

--

23


 

  Deze sterft in de kracht zijner volkomenheid, daar hij gans stil en gerust was;  

 

 

--

24


 

  Zijn melkvaten waren vol melk, en het merg zijner benen was bevochtigd.  

 

 

--

25


 

  De ander daarentegen sterft met een bittere ziel, en hij heeft van het goede niet gegeten.  

 

 

--

26


 

  Zij liggen te zamen neder in het stof, en het gewormte overdekt ze.  

 

 

--

27


 

  Ziet, ik weet ulieder gedachten, en de boze verdichtselen, waarmede gij tegen mij geweld doet.  

 

 

--

28


 

  Want gij zult zeggen: Waar is het huis van den prins, en waar is de tent van de woningen der goddelozen?  

 

 

--

29


 

  Hebt gijlieden niet gevraagd de voorbijgaanden op den weg, en kent gij hun tekenen niet?  

 

 

--

30


 

  Dat de boze onttrokken wordt ten dage des verderfs; dat zij ten dage der verbolgenheden ontvoerd worden.  

 

 

--

31


 

  Wie zal hem in het aangezicht zijn weg vertonen? Als hij wat doet, wie zal hem vergelden?  

 

 

--

32


 

  Eindelijk wordt hij naar de graven gebracht, en is gedurig in den aardhoop.  

 

 

--

33


 

  De kluiten des dals zijn hem zoet, en hij trekt na zich alle mensen; en dergenen, die voor hem geweest zijn, is geen getal.  

 

 

--

34


 

  Hoe vertroost gij mij dan met ijdelheid, dewijl in uw antwoorden overtreding overig is? Job 22  

 

 

--

Job 22

 

 

 

 

HTMLBible Software - Public Domain Software by johnhurt.com

 


Other Items are Available At These Sites: