Nederlands StatenVertalings 1715 Bijbel

Job 23

Job

Index

Hoofdstuk 24

1


 

  Waarom zouden van den Almachtige de tijden niet verborgen zijn, dewijl zij, die Hem kennen, Zijn dagen niet zien?  

 

 

--

2


 

  Zij tasten de landpalen aan; de kudden roven zij, en weiden ze.  

 

 

--

3


 

  Den ezel der wezen drijven zij weg; den os ener weduwe nemen zij te pand.  

 

 

--

4


 

  Zij doen de nooddruftigen wijken van den weg; te zamen versteken zich de ellendigen des lands.  

 

 

--

5


 

  Ziet, zij zijn woudezels in de woestijn; zij gaan uit tot hun werk, makende zich vroeg op ten roof; het vlakke veld is hem tot spijs, en den jongeren.  

 

 

--

6


 

  Op het veld maaien zij zijn voeder, en den wijnberg des goddelozen lezen zij af.  

 

 

--

7


 

  Den naakten laten zij vernachten zonder kleding, die geen deksel heeft tegen de koude.  

 

 

--

8


 

  Van den stroom der bergen worden zij nat, en zonder toevlucht zijnde, omhelzen zij de steenrotsen.  

 

 

--

9


 

  Zij rukken het weesje van de borst, en dat over den arme is, nemen zij te pand.  

 

 

--

10


 

  Den naakte doen zij weggaan zonder kleed, en hongerig, die garven dragen.  

 

 

--

11


 

  Tussen hun muren persen zij olie uit, treden de wijnpersen, en zijn dorstig.  

 

 

--

12


 

  Uit de stad zuchten de lieden, en de ziel der verwonden schreeuwt uit; nochtans beschikt God niets ongerijmds.  

 

 

--

13


 

  Zij zijn onder de wederstrevers des lichts; zij kennen Zijn wegen niet, en zij blijven niet op Zijn paden.  

 

 

--

14


 

  Met het licht staat de moorder op, doodt den arme en den nooddruftige; en des nachts is hij als een dief.  

 

 

--

15


 

  Ook neemt het oog des overspelers de schemering waar, zeggende: Geen oog zal mij zien; en hij legt een deksel op het aangezicht.  

 

 

--

16


 

  In de duisternis doorgraaft hij de huizen, die zij zich des daags afgetekend hadden; zij kennen het licht niet.  

 

 

--

17


 

  Want de morgenstond is hun te zamen de schaduw des doods; als men hen kent, zijn zij in de strikken van des doods schaduw.  

 

 

--

18


 

  Hij is licht op het vlakke der wateren; vervloekt is hun deel op de aarde; hij wendt zich niet tot den weg der wijngaarden.  

 

 

--

19


 

  De droogte mitsgaders de hitte nemen de sneeuwwateren weg; alzo het graf dergenen, die gezondigd hebben.  

 

 

--

20


 

  De baarmoeder vergeet hem, het gewormte is hem zoet, zijns wordt niet meer gedacht; en het onrecht wordt gebroken als een hout.  

 

 

--

21


 

  De onvruchtbare, die niet baart, teert hij af, en aan de weduwe doet hij niets goeds.  

 

 

--

22


 

  Ook trekt hij de machtigen door zijn kracht; staat hij op, zo is men des levens niet zeker.  

 

 

--

23


 

  Stelt hem God in gerustigheid, zo steunt hij daarop; nochtans zijn Zijn ogen op hun wegen.  

 

 

--

24


 

  Zij zijn een weinig tijds verheven, daarna is er niemand van hen; zij worden nedergedrukt; gelijk alle anderen worden zij besloten; en gelijk de top ener aarworden zij afgesneden.  

 

 

--

25


 

  Indien het nu zo niet is, wie zal mij leugenachtig maken, en mijn rede tot niet brengen?   

 

 

--

Job 25

 

 

 

 

HTMLBible Software - Public Domain Software by johnhurt.com

 


Other Items are Available At These Sites: