Nederlands StatenVertalings 1715 Bijbel

Job 33

Job

Index

Hoofdstuk 34

1


 

  Verder antwoordde Elihu, en zeide:  

 

 

--

2


 

  Hoort, gij wijzen, mijn woorden, en gij verstandigen, neigt de oren naar mij.  

 

 

--

3


 

  Want het oor proeft de woorden, gelijk het gehemelte de spijze smaakt.  

 

 

--

4


 

  Laat ons kiezen voor ons, wat recht is; laat ons kennen onder ons wat goed is.  

 

 

--

5


 

  Want Job heeft gezegd: Ik ben rechtvaardig, en God heeft mijn recht weggenomen.  

 

 

--

6


 

  Ik moet liegen in mijn recht; mijn pijl is smartelijk zonder overtreding.  

 

 

--

7


 

  Wat man is er, gelijk Job? Hij drinkt de bespotting in als water;  

 

 

--

8


 

  En gaat over weg in gezelschap met de werkers der ongerechtigheid, en wandelt met goddeloze lieden.  

 

 

--

9


 

  Want hij heeft gezegd: Het baat een man niet, als hij welbehagen heeft aan God.  

 

 

--

10


 

  Daarom, gij, lieden van verstand, hoort naar mij: Verre zij God van goddeloosheid, en de Almachtige van onrecht!  

 

 

--

11


 

  Want naar het werk des mensen vergeldt Hij hem, en naar eens ieders weg doet Hij het hem vinden.  

 

 

--

12


 

  Ook waarlijk, God handelt niet goddelooslijk, en de Almachtige verkeert het recht niet.  

 

 

--

13


 

  Wie heeft Hem gesteld over de aarde, en wie heeft de ganse wereld geschikt?  

 

 

--

14


 

  Indien Hij Zijn hart tegen hem zette, zijn geest en zijn adem zou Hij tot Zich vergaderen;  

 

 

--

15


 

  Alle vlees zou tegelijk den geest geven, en de mens zou tot stof wederkeren.  

 

 

--

16


 

  Zo er dan verstand bij u is, hoor dit; neig de oren tot de stem mijner woorden.  

 

 

--

17


 

  Zou hij ook, die het recht haat, den gewonde verbinden, en zoudt gij den zeer Rechtvaardige verdoemen?  

 

 

--

18


 

  Zou men tot een koning zeggen: Gij Belial; tot de prinsen: Gij goddelozen!  

 

 

--

19


 

  Hoe dan tot Dien, Die het aangezicht der vorsten niet aanneemt, en den rijke voor den arme niet kent? Want zij zijn allen Zijner handen werk.  

 

 

--

20


 

  In een ogenblik sterven zij; zelfs ter middernacht wordt een volk geschud, dat het doorga; en de machtige wordt weggenomen zonder hand.  

 

 

--

21


 

  Want Zijn ogen zijn op ieders wegen, en Hij ziet al zijn treden.  

 

 

--

22


 

  Er is geen duisternis, en er is geen schaduw des doods, dat aldaar de werkers der ongerechtigheid zich verbergen mochten.  

 

 

--

23


 

  Gewisselijk, Hij legt den mens niet te veel op, dat hij tegen God in het gericht zou mogen treden.  

 

 

--

24


 

  Hij vermorzelt de geweldigen, dat men het niet doorzoeken kan, en stelt anderen in hun plaats.  

 

 

--

25


 

  Daarom dat Hij hun werken kent, zo keert Hij hen des nachts om, en zij worden verbrijzeld.  

 

 

--

26


 

  Hij klopt hen samen als goddelozen, in een plaats, waar aanschouwers zijn;  

 

 

--

27


 

  Daarom dat zij van achter Hem afgeweken zijn, en geen Zijner wegen verstaan hebben;  

 

 

--

28


 

  Opdat Hij op hem het geroep des armen brenge, en het geroep der ellendigen verhore.  

 

 

--

29


 

  Als Hij stilt, wie zal dan beroeren? Als Hij het aangezicht verbergt, wie zal Hem dan aanschouwen, zowel voor een volk, als voor een mens alleen?  

 

 

--

30


 

  Opdat de huichelachtige mens niet meer regere, en geen strikken des volks zijn.  

 

 

--

31


 

  Zekerlijk heeft hij tot God gezegd: Ik heb Uw straf verdragen, ik zal het niet verderven.  

 

 

--

32


 

  Behalve wat ik zie, leer Gij mij; heb ik onrecht gewrocht, ik zal het niet meer doen.  

 

 

--

33


 

  Zal het van u zijn, hoe Hij iets vergelden zal, dewijl gij Hem versmaadt? Zoudt gij dan verkiezen, en niet ik? Wat weet gij dan? Spreek.  

 

 

--

34


 

  De lieden van verstand zullen met mij zeggen, en een wijs man zal naar mij horen;  

 

 

--

35


 

  Dat Job niet met wetenschap gesproken heeft, en zijn woorden niet met kloek verstand geweest zijn.  

 

 

--

36


 

  Mijn Vader, laat Job beproefd worden tot het einde toe, om zijner antwoorden wil onder de ongerechtige lieden.  

 

 

--

37


 

  Want tot zijn zonde zou hij nog overtreding bijvoegen; hij zou onder ons in de handen klappen, en hij zou zijn redenen vermenigvuldigen tegen God. Job 35  

 

 

--

Job 35

 

 

 

 

HTMLBible Software - Public Domain Software by johnhurt.com

 


Other Items are Available At These Sites: