Nederlands StatenVertalings 1715 Bijbel

Psalmen 34

Psalmen

Index

Hoofdstuk 35

1


 

  Een psalm van David. Twist, HEERE! met mijn twisters; strijd met mijn bestrijders.  

 

 

--

2


 

  Grijp het schild en de rondas, en sta op tot mijn hulp.  

 

 

--

3


 

  En breng de spies voort, en sluit den weg toe, mijn vervolgers tegemoet; zeg tot mijn ziel: Ik ben uw Heil.  

 

 

--

4


 

  Laat hen beschaamd en te schande worden, die mijn ziel zoeken; laat hen achterwaarts gedreven en schaamrood worden, die kwaad tegen mij bedenken.  

 

 

--

5


 

  Laat hen worden als kaf voor den wind, en de Engel des HEEREN drijve hen weg.  

 

 

--

6


 

  Hun weg zij duister en gans slibberig; en de Engel des HEEREN vervolge hen.  

 

 

--

7


 

  Want zij hebben zonder oorzaak de groeve van hun net voor mij verborgen; zij hebben zonder oorzaak gegraven voor mijn ziel.  

 

 

--

8


 

  De verwoesting overkome hem, dat hij het niet wete, en zijn net, dat hij verborgen heeft, vange hemzelven; hij valle daarin met verwoesting.  

 

 

--

9


 

  Zo zal mijn ziel zich verheugen in den HEERE; zij zal vrolijk zijn in Zijn heil.  

 

 

--

10


 

  Al mijn beenderen zullen zeggen: HEERE, wie is U gelijk! U, Die den ellendige redt van dien, die sterker is dan hij, en den ellendige en nooddruftige van zijnberover.  

 

 

--

11


 

  Wrevelige getuigen staan er op; hetgeen ik niet weet, eisen zij van mij.  

 

 

--

12


 

  Zij vergelden mij kwaad voor goed, de beroving mijner ziel.  

 

 

--

13


 

  Mij aangaande daarentegen, als zij krank waren, was een zak mijn kleed; ik kwelde mijn ziel met vasten, en mijn gebed keerde weder in mijn boezem.  

 

 

--

14


 

  Ik ging steeds, alsof het een vriend, alsof het mij een broeder geweest ware; ik ging gebukt in het zwart, als een, die over zijn moeder treurt.  

 

 

--

15


 

  Maar als ik hinkte, waren zij verblijd, en verzamelden zich; zij verzamelden zich tot mij als geslagenen, en ik merkte niets; zij scheurden hun klederen, enzwegen niet stil.  

 

 

--

16


 

  Onder de huichelende spotachtige tafelbroeders knersten zij over mij met hun tanden.  

 

 

--

17


 

  HEERE! hoe lang zult Gij toezien? Breng mijn ziel weder van hunlieder verwoestingen, mijn eenzame van de jonge leeuwen.  

 

 

--

18


 

  Zo zal ik U loven in de grote gemeente; onder machtig veel volks zal ik U prijzen.  

 

 

--

19


 

  Laat hen zich niet verblijden over mij, die mij om valse oorzaken vijanden zijn; noch wenken met de ogen, die mij zonder oorzaak haten.  

 

 

--

20


 

  Want zij spreken niet van vrede, maar zij bedenken bedriegelijke zaken tegen de stillen in het land.  

 

 

--

21


 

  En zij sperren hun mond wijd op tegen mij; zij zeggen: Ha, ha, ons oog heeft het gezien!  

 

 

--

22


 

  HEERE! Gij hebt het gezien, zwijg niet; HEERE! wees niet verre van mij.  

 

 

--

23


 

  Ontwaak en word wakker tot mijn recht; mijn God en HEERE! tot mijn twistzaak.  

 

 

--

24


 

  Doe mij recht naar Uw gerechtigheid, HEERE, mijn God! en laat hen zich over mij niet verblijden.  

 

 

--

25


 

  Laat hen niet zeggen in hun hart: Heah, onze ziel! laat hen niet zeggen: Wij hebben hem verslonden!  

 

 

--

26


 

  Laat hen beschaamd en te zamen schaamrood worden, die zich in mijn kwaad verblijden; laat hen met schaamte en schande bekleed worden, die zich tegen mijgroot maken.  

 

 

--

27


 

  Laat hen vrolijk zingen en verblijd zijn, die lust hebben tot mijn gerechtigheid; en laat hen geduriglijk zeggen: Groot gemaakt zij de HEERE, Die lust heeft tot denvrede Zijns knechts!  

 

 

--

28


 

  Zo zal mijn tong vermelden Uw gerechtigheid, en Uw lof den gansen dag.   

 

 

--

Psalmen 36

 

 

 

 

HTMLBible Software - Public Domain Software by johnhurt.com

 


Other Items are Available At These Sites: