Nederlands StatenVertalings 1715 Bijbel

Psalmen 35

Psalmen

Index

Hoofdstuk 36

1


 

  Een psalm van David, den knecht des HEEREN, voor den opperzangmeester. De overtreding des goddelozen spreekt in het binnenste van mijn hart: Er is geen vreze Gods voor zijn ogen.  

 

 

--

2


 

  Want hij vleit zichzelven in zijn ogen, als men zijn ongerechtigheid bevindt, die te haten is.  

 

 

--

3


 

  De woorden zijns monds zijn onrecht en bedrog; hij laat na te verstaan tot weldoen.  

 

 

--

4


 

  Hij bedenkt onrecht op zijn leger; hij stelt zich op een weg, die niet goed is; het kwaad verwerpt hij niet.  

 

 

--

5


 

  O HEERE! Uw goedertierenheid is tot in de hemelen; Uw waarheid tot de bovenste wolken toe.  

 

 

--

6


 

  Uw gerechtigheid is als de bergen Gods; Uw oordelen zijn een grote afgrond; HEERE! Gij behoudt mensen en beesten.  

 

 

--

7


 

  Hoe dierbaar is Uw goedertierenheid, o God! Dies de mensenkinderen onder de schaduw Uwer vleugelen toevlucht nemen.  

 

 

--

8


 

  Zij worden dronken van de vettigheid Uws huizes; en Gij drenkt hen uit de beek Uwer wellusten.  

 

 

--

9


 

  Want bij U is de fontein des levens; in Uw licht zien wij het licht.  

 

 

--

10


 

  Strek Uw goedertierenheid uit over degenen, die U kennen, en Uw gerechtigheid over de oprechten van hart.  

 

 

--

11


 

  De voet der hovaardigen kome niet over mij, en de hand der goddelozen doe mij niet omzwerven.  

 

 

--

12


 

  Aldaar zijn de werkers der ongerechtigheid gevallen; zij zijn nedergestoten, en kunnen niet weder opstaan.   

 

 

--

Psalmen 37

 

 

 

 

HTMLBible Software - Public Domain Software by johnhurt.com

 


Other Items are Available At These Sites: