Nederlands StatenVertalings 1715 Bijbel

Psalmen 36

Psalmen

Index

Hoofdstuk 37

1


 

  Een psalm van David. Aleph. Ontsteek u niet over de boosdoeners; benijd hen niet, die onrecht doen.  

 

 

--

2


 

  Want als gras zullen zij haast worden afgesneden, en als de groene grasscheutjes zullen zij afvallen.  

 

 

--

3


 

  Beth. Vertrouw op den HEERE, en doe het goede; bewoon de aarde, en voed u met getrouwigheid.  

 

 

--

4


 

  En verlustig u in den HEERE, zo zal Hij u geven de begeerten uws harten.  

 

 

--

5


 

  Gimel. Wentel uw weg op den HEERE, en vertrouw op Hem; Hij zal het maken;  

 

 

--

6


 

  En zal uw gerechtigheid doen voortkomen als het licht, en uw recht als den middag.  

 

 

--

7


 

  Daleth. Zwijg den HEERE, en verbeid Hem; ontsteek u niet over dengene, wiens weg voorspoedig is; over een man, die listige aanslagen uitvoert.  

 

 

--

8


 

  He. Laat af van toorn, en verlaat de grimmigheid; ontsteek u niet, immers niet, om kwaad te doen.  

 

 

--

9


 

  Want de boosdoeners zullen uitgeroeid worden, maar die den HEERE verwachten, die zullen de aarde erfelijk bezitten.  

 

 

--

10


 

  Vau. En nog een weinig, en de goddeloze zal er niet zijn; en gij zult acht nemen op zijn plaats, maar hij zal er niet wezen.  

 

 

--

11


 

  De zachtmoedigen daarentegen zullen de aarde erfelijk bezitten, en zich verlustigen over groten vrede.  

 

 

--

12


 

  Zain. De goddeloze bedenkt listige aanslagen tegen den rechtvaardige, en hij knerst over hem met zijn tanden.  

 

 

--

13


 

  De Heere belacht hem, want Hij ziet, dat zijn dag komt.  

 

 

--

14


 

  Cheth. De goddelozen hebben het zwaard uitgetrokken, en hun boog gespannen, om den ellendige en nooddruftige neder te vellen, om te slachten, die oprechtvan weg zijn.  

 

 

--

15


 

  Hun zwaard zal in hunlieder hart gaan; en hun bogen zullen verbroken worden.  

 

 

--

16


 

  Teth. Het weinige, dat de rechtvaardige heeft, is beter dan de overvloed veler goddelozen.  

 

 

--

17


 

  Want de armen der goddelozen zullen verbroken worden; maar de HEERE ondersteunt de rechtvaardigen.  

 

 

--

18


 

  Jod. De HEERE kent de dagen der oprechten; en hun erfenis zal in eeuwigheid blijven.  

 

 

--

19


 

  Zij zullen niet beschaamd worden in den kwade tijd, en in de dagen des hongers zullen zij verzadigd worden.  

 

 

--

20


 

  Caph. Maar de goddelozen zullen vergaan, en de vijanden des HEEREN zullen verdwijnen, als het kostelijkste der lammeren; met den rook zullen zijverdwijnen.  

 

 

--

21


 

  Lamed. De goddeloze ontleent en geeft niet weder; maar de rechtvaardige ontfermt zich, en geeft.  

 

 

--

22


 

  Want zijn gezegenden zullen de aarde erfelijk bezitten; maar zijn vervloekten zullen uitgeroeid worden.  

 

 

--

23


 

  Mem. De gangen deszelven mans worden van den HEERE bevestigd; en Hij heeft lust aan zijn weg.  

 

 

--

24


 

  Als hij valt, zo wordt hij niet weggeworpen, want de HEERE ondersteunt zijn hand.  

 

 

--

25


 

  Nun. Ik ben jong geweest, ook ben ik oud geworden, maar heb niet gezien den rechtvaardige verlaten, noch zijn zaad zoekende brood.  

 

 

--

26


 

  Den gansen dag ontfermt hij zich, en leent; en zijn zaad is tot zegening.  

 

 

--

27


 

  Samech. Wijk af van het kwade, en doe het goede, en woon in eeuwigheid.  

 

 

--

28


 

  Want de HEERE heeft het recht lief, en zal Zijn gunstgenoten niet verlaten; in eeuwigheid worden zij bewaard; maar het zaad der goddelozen wordt uitgeroeid.  

 

 

--

29


 

  De rechtvaardigen zullen de aarde erfelijk bezitten, en in eeuwigheid daarop wonen.  

 

 

--

30


 

  Pe. De mond des rechtvaardigen vermeldt wijsheid, en zijn tong spreekt het recht.  

 

 

--

31


 

  De wet zijns Gods is in zijn hart; zijn gangen zullen niet slibberen.  

 

 

--

32


 

  Tsade. De goddeloze loert op den rechtvaardige, en zoekt hem te doden.  

 

 

--

33


 

  Maar de HEERE laat hem niet in zijn hand; en Hij verdoemt hem niet, als hij geoordeeld wordt.  

 

 

--

34


 

  Koph. Wacht op den HEERE, en houd Zijn weg, en Hij zal u verhogen, om de aarde erfelijk te bezitten; gij zult zien, dat de goddelozen worden uitgeroeid.  

 

 

--

35


 

  Resch. Ik heb gezien een gewelddrijvende goddeloze, die zich uitbreidde als een groene inlandse boom.  

 

 

--

36


 

  Maar hij ging door, en zie, hij was er niet meer; en ik zocht hem, maar hij werd niet gevonden.  

 

 

--

37


 

  Schin. Let op den vrome, en zie naar den oprechte; want het einde van dien man zal vrede zijn.  

 

 

--

38


 

  Maar de overtreders worden te zamen verdelgd. het einde der goddelozen wordt uitgeroeid.  

 

 

--

39


 

  Thau. Doch het heil der rechtvaardigen is van den HEERE; hun Sterkte ter tijd van benauwdheid.  

 

 

--

40


 

  En de HEERE zal hen helpen, en zal hen bevrijden; Hij zal ze bevrijden van de goddelozen, en zal ze behouden; want zij betrouwen op Hem. Psalmen 38  

 

 

--

Psalmen 38

 

 

 

 

HTMLBible Software - Public Domain Software by johnhurt.com

 


Other Items are Available At These Sites: