Nederlands StatenVertalings 1715 Bijbel

Psalmen 38

Psalmen

Index

Hoofdstuk 39

1


 

  Een psalm van David, voor den opperzangmeester, voor Jeduthun. Ik zeide: Ik zal mijn wegen bewaren, dat ik niet zondige met mijn tong; ik zal mijn mond met een breidel bewaren, terwijl de goddeloze nog tegenover mij is.  

 

 

--

2


 

  Ik was verstomd door stilzwijgen, ik zweeg van het goede; maar mijn smart werd verzwaard.  

 

 

--

3


 

  Mijn hart werd heet in mijn binnenste, een vuur ontbrandde in mijn overdenking; toen sprak ik met mijn tong:  

 

 

--

4


 

  HEERE! maak mij bekend mijn einde, en welke de mate mijner dagen zij; dat ik wete, hoe vergankelijk ik zij.  

 

 

--

5


 

  Zie, Gij hebt mijn dagen een handbreed gesteld, en mijn leeftijd is als niets voor U; immers is een ieder mens, hoe vast hij staat, enkel ijdelheid. Sela.  

 

 

--

6


 

  Immers wandelt de mens als in een beeld, immers woelen zij ijdelijk; men brengt bijeen, en men weet niet, wie het naar zich nemen zal.  

 

 

--

7


 

  En nu, wat verwacht ik, o HEERE! Mijn hoop, die is op U.  

 

 

--

8


 

  Verlos mij van al mijn overtredingen; en stel mij niet tot een smaad des dwazen.  

 

 

--

9


 

  Ik ben verstomd, ik zal mijn mond niet opendoen, want Gij hebt het gedaan.  

 

 

--

10


 

  Neem Uw plage van op mij weg, ik ben bezweken van de bestrijding Uwer hand.  

 

 

--

11


 

  Kastijdt Gij iemand met straffingen om de ongerechtigheid, zo doet Gij zijn bevalligheid smelten als een mot; immers is een ieder mens ijdelheid. Sela.  

 

 

--

12


 

  Hoor, HEERE! mijn gebed, en neem mijn geroep ter ore; zwijg niet tot mijn tranen; want ik ben een vreemdeling bij U, een bijwoner, gelijk al mijn vaders.  

 

 

--

13


 

  Wend U van mij af, dat ik mij verkwikke, eer dat ik heenga, en ik niet meer zij.   

 

 

--

Psalmen 40

 

 

 

 

HTMLBible Software - Public Domain Software by johnhurt.com

 


Other Items are Available At These Sites: