Nederlands StatenVertalings 1715 Bijbel

Psalmen 118

Psalmen

Index

Hoofdstuk 119

1


 

  Aleph. Welgelukzalig zijn de oprechten van wandel, die in de wet des HEEREN gaan.  

 

 

--

2


 

  Welgelukzalig zijn zij, die Zijn getuigenissen onderhouden, die Hem van ganser harte zoeken;  

 

 

--

3


 

  Ook geen onrecht werken, maar wandelen in Zijn wegen.  

 

 

--

4


 

  HEERE! Gij hebt geboden, dat men Uw bevelen zeer bewaren zal.  

 

 

--

5


 

  Och, dat mijn wegen gericht werden, om Uw inzettingen te bewaren!  

 

 

--

6


 

  Dan zou ik niet beschaamd worden, wanneer ik merken zou op al Uw geboden.  

 

 

--

7


 

  Ik zal U loven in oprechtheid des harten, als ik de rechten Uwer gerechtigheid geleerd zal hebben.  

 

 

--

8


 

  Ik zal Uw inzettingen bewaren; verlaat mij niet al te zeer.  

 

 

--

9


 

  Beth. Waarmede zal de jongeling zijn pad zuiver houden? Als hij dat houdt naar Uw woord.  

 

 

--

10


 

  Ik zoek U met mijn gehele hart, laat mij van Uw geboden niet afdwalen.  

 

 

--

11


 

  Ik heb Uw rede in mijn hart verborgen, opdat ik tegen U niet zondigen zou.  

 

 

--

12


 

  HEERE! Gij zijt gezegend; leer mij Uw inzettingen.  

 

 

--

13


 

  Ik heb met mijn lippen verteld al de rechten Uws monds.  

 

 

--

14


 

  Ik ben vrolijker in den weg Uwer getuigenissen, dan over allen rijkdom.  

 

 

--

15


 

  Ik zal Uw bevelen overdenken, en op Uw paden letten.  

 

 

--

16


 

  Ik zal mijzelven vermaken in Uw inzettingen; Uw woord zal ik niet vergeten.  

 

 

--

17


 

  Gimel. Doe wel bij Uw knecht, dat ik leve en Uw woord beware.  

 

 

--

18


 

  Ontdek mijn ogen, dat ik aanschouwe de wonderen van Uw wet.  

 

 

--

19


 

  Ik ben een vreemdeling op de aarde, verberg Uw geboden voor mij niet.  

 

 

--

20


 

  Mijn ziel is verbroken vanwege het verlangen naar Uw oordelen te aller tijd.  

 

 

--

21


 

  Gij scheldt de vervloekte hovaardigen, die van Uw geboden afdwalen.  

 

 

--

22


 

  Wentel van mij versmaadheid en verachting, want ik heb Uw getuigenissen onderhouden.  

 

 

--

23


 

  Als zelfs de vorsten zittende tegen mij gesproken hebben, heeft Uw knecht Uw inzettingen betracht.  

 

 

--

24


 

  Ook zijn Uw getuigenissen mijn vermakingen, en mijn raadslieden.  

 

 

--

25


 

  Daleth. Mijn ziel kleeft aan het stof; maak mij levend naar Uw woord.  

 

 

--

26


 

  Ik heb U mijn wegen verteld, en Gij hebt mij verhoord; leer mij Uw inzettingen.  

 

 

--

27


 

  Geef mij den weg Uwer bevelen te verstaan, opdat ik Uw wonderen betrachte.  

 

 

--

28


 

  Mijn ziel druipt weg van treurigheid; richt mij op naar Uw woord.  

 

 

--

29


 

  Wend van mij den weg der valsheid, en verleen mij genadiglijk Uw wet.  

 

 

--

30


 

  Ik heb verkoren den weg der waarheid, Uw rechten heb ik mij voorgesteld.  

 

 

--

31


 

  Ik kleef vast aan Uw getuigenissen; o HEERE! beschaam mij niet.  

 

 

--

32


 

  Ik zal den weg Uwer geboden lopen, als Gij mijn hart verwijd zult hebben.  

 

 

--

33


 

  He. HEERE! leer mij den weg Uwer inzettingen, en ik zal hem houden ten einde toe.  

 

 

--

34


 

  Geef mij het verstand, en ik zal Uw wet houden; ja, ik zal ze onderhouden met gansen harte.  

 

 

--

35


 

  Doe mij treden op het pad Uwer geboden, want daarin heb ik lust.  

 

 

--

36


 

  Neig mijn hart tot Uw getuigenissen, en niet tot gierigheid.  

 

 

--

37


 

  Wend mijn ogen af, dat zij geen ijdelheid zien; maak mij levend door Uw wegen.  

 

 

--

38


 

  Bevestig Uw toezeggingen aan Uw knecht, die Uw vreze toegedaan is.  

 

 

--

39


 

  Wend mijn smaadheid af, die ik vreze, want Uw rechten zijn goed.  

 

 

--

40


 

  Zie, ik heb een begeerte tot Uw bevelen; maak mij levend door Uw gerechtigheid.  

 

 

--

41


 

  Vau. En dat mij Uw goedertierenheden overkomen, o HEERE! Uw heil, naar Uw toezegging;  

 

 

--

42


 

  Opdat ik mijn smader wat heb te antwoorden, want ik vertrouw op Uw woord.  

 

 

--

43


 

  En ruk het woord der waarheid van mijn mond niet al te zeer, want ik hoop op Uw rechten.  

 

 

--

44


 

  Zo zal ik Uw wet steeds onderhouden, eeuwiglijk en altoos.  

 

 

--

45


 

  En ik zal wandelen in de ruimte, omdat ik Uw bevelen gezocht heb.  

 

 

--

46


 

  Ook zal ik voor koningen spreken van Uw getuigenissen, en mij niet schamen.  

 

 

--

47


 

  En ik zal mij vermaken in Uw geboden, die ik liefheb.  

 

 

--

48


 

  En ik zal mijn handen opheffen naar Uw geboden, die ik liefheb, en ik zal Uw inzettingen betrachten.  

 

 

--

49


 

  Zain. Gedenk des woords, tot Uw knecht gesproken, op hetwelk Gij mij hebt doen hopen.  

 

 

--

50


 

  Dit is mijn troost in mijn ellende, want Uw toezegging heeft mij levend gemaakt.  

 

 

--

51


 

  De hovaardigen hebben mij boven mate zeer bespot; nochtans ben ik van Uw wet niet geweken.  

 

 

--

52


 

  Ik heb gedacht, o HEERE! aan Uw oordelen van ouds aan, en heb mij getroost.  

 

 

--

53


 

  Grote beroering heeft mij bevangen vanwege de goddelozen, die Uw wet verlaten.  

 

 

--

54


 

  Uw inzettingen zijn mij gezangen geweest, ter plaatse mijner vreemdelingschappen.  

 

 

--

55


 

  HEERE! des nachts ben ik Uws Naams gedachtig geweest, en heb Uw wet bewaard.  

 

 

--

56


 

  Dat is mij geschied, omdat ik Uw bevelen bewaard heb.  

 

 

--

57


 

  Cheth. De HEERE is mijn deel, ik heb gezegd, dat ik Uw woorden zal bewaren.  

 

 

--

58


 

  Ik heb Uw aanschijn ernstelijk gebeden van ganser harte, wees mij genadig naar Uw toezegging.  

 

 

--

59


 

  Ik heb mijn wegen bedacht, en heb mijn voeten gekeerd tot Uw getuigenissen.  

 

 

--

60


 

  Ik heb gehaast, en niet vertraagd Uw geboden te onderhouden.  

 

 

--

61


 

  De goddeloze hopen hebben mij beroofd; nochtans heb ik Uw wet niet vergeten.  

 

 

--

62


 

  Te middernacht sta ik op, om U te loven voor de rechten Uwer gerechtigheid.  

 

 

--

63


 

  Ik ben een gezel van allen, die U vrezen, en van hen, die Uw bevelen onderhouden.  

 

 

--

64


 

  HEERE! de aarde is vol van Uw goedertierenheid; leer mij Uw inzettingen.  

 

 

--

65


 

  Teth. Gij hebt bij Uw knecht goed gedaan, HEERE, naar Uw woord.  

 

 

--

66


 

  Leer mij een goeden zin en wetenschap, want ik heb aan Uw geboden geloofd.  

 

 

--

67


 

  Eer ik verdrukt werd, dwaalde ik, maar nu onderhoud ik Uw woord.  

 

 

--

68


 

  Gij zijt goed en goeddoende; leer mij Uw inzettingen.  

 

 

--

69


 

  De hovaardigen hebben leugens tegen mij gestoffeerd; doch ik bewaar Uw bevelen van ganser harte.  

 

 

--

70


 

  Hun hart is vet als smeer; maar ik heb vermaak in Uw wet.  

 

 

--

71


 

  Het is mij goed, dat ik verdrukt ben geweest, opdat ik Uw inzettingen leerde.  

 

 

--

72


 

  De wet Uws monds is mij beter, dan duizenden van goud of zilver.  

 

 

--

73


 

  Jod. Uw handen hebben mij gemaakt, en bereid; maak mij verstandig, opdat ik Uw geboden lere.  

 

 

--

74


 

  Die U vrezen, zullen mij aanzien, en zich verblijden, omdat ik op Uw woord gehoopt heb.  

 

 

--

75


 

  Ik weet, HEERE! dat Uw gerichten de gerechtigheid zijn, en dat Gij mij uit getrouwheid verdrukt hebt.  

 

 

--

76


 

  Laat toch Uw goedertierenheid zijn om mij te troosten, naar Uw toezegging aan Uw knecht.  

 

 

--

77


 

  Laat mij Uw barmhartigheden overkomen, opdat ik leve, want Uw wet is al mijn vermaking.  

 

 

--

78


 

  Laat de hovaardigen beschaamd worden, omdat zij mij met leugen nedergestoten hebben; doch ik betracht Uw geboden.  

 

 

--

79


 

  Laat hen tot mij keren, die U vrezen, en die Uw getuigenissen kennen.  

 

 

--

80


 

  Laat mijn hart oprecht zijn tot Uw inzettingen, opdat ik niet beschaamd worde.  

 

 

--

81


 

  Caph. Mijn ziel is bezweken van verlangen naar Uw heil; op Uw woord heb ik gehoopt.  

 

 

--

82


 

  Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw toezegging, terwijl ik zeide: Wanneer zult Gij mij vertroosten?  

 

 

--

83


 

  Want ik ben geworden als een lederen zak in den rook; doch Uw inzettingen heb ik niet vergeten.  

 

 

--

84


 

  Hoe vele zullen de dagen Uws knechts zijn? Wanneer zult Gij recht doen over mijn vervolgers?  

 

 

--

85


 

  De hovaardigen hebben mij putten gegraven, hetwelk niet is naar Uw wet.  

 

 

--

86


 

  Al Uw geboden zijn waarheid; zij vervolgen mij met leugen, help mij.  

 

 

--

87


 

  Zij hebben mij bijna vernietigd op de aarde, maar ik heb Uw bevelen niet verlaten.  

 

 

--

88


 

  Maak mij levend naar Uw goedertierenheid, dan zal ik de getuigenis Uws monds onderhouden.  

 

 

--

89


 

  Lamed. O HEERE! Uw woord bestaat in der eeuwigheid in de hemelen.  

 

 

--

90


 

  Uw goedertierenheid is van geslacht tot geslacht; Gij hebt de aarde vastgemaakt, en zij blijft staan;  

 

 

--

91


 

  Naar Uw verordeningen blijven zij nog heden staan, want zij allen zijn Uw knechten.  

 

 

--

92


 

  Indien Uw wet niet ware geweest al mijn vermaking, ik ware in mijn druk al lang vergaan.  

 

 

--

93


 

  Ik zal Uw bevelen in der eeuwigheid niet vergeten, want door dezelve hebt Gij mij levend gemaakt.  

 

 

--

94


 

  Ik ben Uw, behoud mij, want ik heb Uw bevelen gezocht.  

 

 

--

95


 

  De goddelozen hebben op mij gewacht, om mij te doen vergaan; ik neem acht op Uw getuigenissen.  

 

 

--

96


 

  In alle volmaaktheid heb ik een einde gezien; maar Uw gebod is zeer wijd.  

 

 

--

97


 

  Mem. Hoe lief heb ik Uw wet! Zij is mijn betrachting den gansen dag.  

 

 

--

98


 

  Zij maakt mij door Uw geboden wijzer, dan mijn vijanden zijn, want zij is in eeuwigheid bij mij.  

 

 

--

99


 

  Ik ben verstandiger dan al mijn leraars, omdat Uw getuigenissen mijn betrachting zijn.  

 

 

--

100


 

  Ik ben voorzichtiger dan de ouden, omdat ik Uw bevelen bewaard heb.  

 

 

--

101


 

  Ik heb mijn voeten geweerd van alle kwade paden, opdat ik Uw woord zou onderhouden.  

 

 

--

102


 

  Ik ben niet geweken van Uw rechten, want Gij hebt mij geleerd.  

 

 

--

103


 

  Hoe zoet zijn Uw redenen mijn gehemelte geweest, meer dan honig mijn mond!  

 

 

--

104


 

  Uit Uw bevelen krijg ik verstand, daarom haat ik alle leugenpaden.  

 

 

--

105


 

  Nun. Uw woord is een lamp voor mijn voet, en een licht voor mijn pad.  

 

 

--

106


 

  Ik heb gezworen, en zal het bevestigen, dat ik onderhouden zal de rechten Uwer gerechtigheid.  

 

 

--

107


 

  Ik ben gans zeer verdrukt, HEERE! maak mij levend naar Uw woord.  

 

 

--

108


 

  Laat U toch, o HEERE! welgevallen de vrijwillige offeranden mijns monds, en leer mij Uw rechten.  

 

 

--

109


 

  Mijn ziel is geduriglijk in mijn hand; nochtans vergeet ik Uw wet niet.  

 

 

--

110


 

  De goddelozen hebben mij een strik gelegd; nochtans ben ik niet afgedwaald van Uw bevelen.  

 

 

--

111


 

  Ik heb Uw getuigenissen genomen tot een eeuwige erve, want zij zijn mijns harten vrolijkheid.  

 

 

--

112


 

  Ik heb mijn hart geneigd, om Uw inzettingen eeuwiglijk te doen, ten einde toe.  

 

 

--

113


 

  Samech. Ik haat de kwade ranken, maar heb Uw wet lief.  

 

 

--

114


 

  Gij zijt mijn Schuilplaats en mijn Schild; op Uw Woord heb ik gehoopt.  

 

 

--

115


 

  Wijkt van mij, gij boosdoeners! dat ik de geboden mijns Gods moge bewaren.  

 

 

--

116


 

  Ondersteun mij naar Uw toezegging, opdat ik leve; en laat mij niet beschaamd worden over mijn hope.  

 

 

--

117


 

  Ondersteun mij, zo zal ik behouden zijn; dan zal ik mij steeds in Uw inzettingen vermaken.  

 

 

--

118


 

  Gij vertreedt al degenen, die van Uw inzettingen afdwalen, want hun bedrog is leugen.  

 

 

--

119


 

  Gij doet alle goddelozen der aarde weg als schuim, daarom heb ik Uw getuigenissen lief.  

 

 

--

120


 

  Het haar mijns vleses is te berge gerezen van verschrikking voor U, en ik heb gevreesd voor Uw oordelen.  

 

 

--

121


 

  Ain. Ik heb recht en gerechtigheid gedaan; geef mij niet over aan mijn onderdrukkers.  

 

 

--

122


 

  Wees borg voor Uw knecht ten goede; laat de hovaardigen mij niet onderdrukken.  

 

 

--

123


 

  Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw heil, en naar de toezegging Uwer rechtvaardigheid.  

 

 

--

124


 

  Doe bij Uw knecht naar Uw goedertierenheid, en leer mij Uw inzettingen.  

 

 

--

125


 

  Ik ben Uw knecht, maak mij verstandig, en ik zal Uw getuigenissen kennen.  

 

 

--

126


 

  Het is tijd voor den HEERE, dat Hij werke, want zij hebben Uw wet verbroken.  

 

 

--

127


 

  Daarom heb ik Uw geboden lief, meer dan goud, ja, meer dan het fijnste goud.  

 

 

--

128


 

  Daarom heb ik alle Uw bevelen, van alles, voor recht gehouden; maar alle valse pad heb ik gehaat.  

 

 

--

129


 

  Pe. Uw getuigenissen zijn wonderbaar, daarom bewaart ze mijn ziel.  

 

 

--

130


 

  De opening Uwer woorden geeft licht, de slechten verstandig makende.  

 

 

--

131


 

  Ik heb mijn mond wijd opengedaan, en gehijgd, want ik heb verlangd naar Uw geboden.  

 

 

--

132


 

  Zie mij aan, wees mij genadig, naar het recht aan degenen, die Uw Naam beminnen.  

 

 

--

133


 

  Maak mijn voetstappen vast in Uw Woord, en laat geen ongerechtigheid over mij heersen.  

 

 

--

134


 

  Verlos mij van des mensen overlast, en ik zal Uw bevelen onderhouden.  

 

 

--

135


 

  Doe Uw aangezicht lichten over Uw knecht, en leer mij Uw inzettingen.  

 

 

--

136


 

  Waterbeken vlieten af uit mijn ogen, omdat zij Uw wet niet onderhouden.  

 

 

--

137


 

  Tsade. HEERE! Gij zijt rechtvaardig, en elkeen Uwer oordelen is recht.  

 

 

--

138


 

  Gij hebt de gerechtigheid Uwer getuigenissen, en de waarheid hogelijk geboden.  

 

 

--

139


 

  Mijn ijver heeft mij doen vergaan, omdat mijn wederpartijders Uw woorden vergeten hebben.  

 

 

--

140


 

  Uw woord is zeer gelouterd, en Uw knecht heeft het lief.  

 

 

--

141


 

  Ik ben klein en veracht, doch Uw bevelen vergeet ik niet.  

 

 

--

142


 

  Uw gerechtigheid is gerechtigheid in eeuwigheid, en Uw wet is de waarheid.  

 

 

--

143


 

  Benauwdheid en angst hebben mij getroffen, doch Uw geboden zijn mijn vermakingen.  

 

 

--

144


 

  De gerechtigheid Uwer getuigenissen is in der eeuwigheid; doe ze mij verstaan, zo zal ik leven.  

 

 

--

145


 

  Koph. Ik heb van ganser harte geroepen: verhoor mij, o HEERE! ik zal Uw inzettingen bewaren.  

 

 

--

146


 

  Ik heb U aangeroepen, verlos mij, en ik zal Uw getuigenissen onderhouden.  

 

 

--

147


 

  Ik ben de morgen schemering voorgekomen, en heb geschrei gemaakt; op Uw woord heb ik gehoopt.  

 

 

--

148


 

  Mijn ogen komen de nacht waken voor, om Uw rede te betrachten.  

 

 

--

149


 

  Hoor mijn stem naar Uw goedertierenheid, o HEERE! maak mij levend naar Uw recht.  

 

 

--

150


 

  Die kwade praktijken najagen, genaken mij, zij wijken verre van Uw wet.  

 

 

--

151


 

  Maar Gij, HEERE! zijt nabij, en al Uw geboden zijn waarheid.  

 

 

--

152


 

  Van ouds heb ik geweten van Uw getuigenissen, dat Gij ze in eeuwigheid gegrond hebt.  

 

 

--

153


 

  Resch. Zie mijn ellende aan, en help mij uit, want Uw wet heb ik niet vergeten.  

 

 

--

154


 

  Twist mijn twistzaak, en verlos mij, maak mij levend, naar Uw toezegging.  

 

 

--

155


 

  Het heil is verre van de goddelozen, want zij zoeken Uw inzettingen niet.  

 

 

--

156


 

  HEERE! Uw barmhartigheden zijn vele; maak mij levend naar Uw rechten.  

 

 

--

157


 

  Mijn vervolgers en mijn wederpartijders zijn vele, maar van Uw getuigenissen wijk ik niet.  

 

 

--

158


 

  Ik heb gezien degenen, die trouwelooslijk handelen, en het verdroot mij, dat zij Uw woord niet onderhielden.  

 

 

--

159


 

  Zie aan, dat ik Uw bevelen lief heb, o HEERE! maak mij levend naar Uw goedertierenheid.  

 

 

--

160


 

  Het begin Uws woords is waarheid, en in der eeuwigheid is al het recht Uwer gerechtigheid.  

 

 

--

161


 

  Schin. De vorsten hebben mij vervolgd zonder oorzaak; maar mijn hart heeft gevreesd voor Uw woord.  

 

 

--

162


 

  Ik ben vrolijk over Uw toezegging, als een, die een groten buit vindt.  

 

 

--

163


 

  Ik haat de valsheid, en heb er een gruwel van; maar Uw wet heb ik lief.  

 

 

--

164


 

  Ik loof U zeven maal des daags, over de rechten Uwer gerechtigheid.  

 

 

--

165


 

  Die Uw wet beminnen, hebben groten vrede, en zij hebben geen aanstoot.  

 

 

--

166


 

  O HEERE! ik hoop op Uw heil, en doe Uw geboden.  

 

 

--

167


 

  Mijn ziel onderhoudt Uw getuigenissen, en ik heb ze zeer lief.  

 

 

--

168


 

  Ik onderhoud Uw bevelen en Uw getuigenissen, want al mijn wegen zijn voor U.  

 

 

--

169


 

  Thau. O HEERE! laat mijn geschrei voor Uw aanschijn genaken, maak mij verstandig naar Uw woord.  

 

 

--

170


 

  Laat mijn smeken voor Uw aanschijn komen, red mij naar Uw toezegging.  

 

 

--

171


 

  Mijn lippen zullen Uw lof overvloediglijk uitstorten, als Gij mij Uw inzettingen zult geleerd hebben.  

 

 

--

172


 

  Mijn tong zal spraak houden van Uw rede, want al Uw geboden zijn rechtvaardigheid.  

 

 

--

173


 

  Laat Uw hand mij te hulp komen, want ik heb Uw bevelen verkoren.  

 

 

--

174


 

  O HEERE! ik verlang naar Uw heil, en Uw wet is al mijn vermaking.  

 

 

--

175


 

  Laat mijn ziel leven, en zij zal U loven, en laat Uw rechten mij helpen.  

 

 

--

176


 

  Ik heb gedwaald als een verloren schaap; zoek Uw knecht, want Uw geboden heb ik niet vergeten.   

 

 

--

Psalmen 120

 

 

 

 

HTMLBible Software - Public Domain Software by johnhurt.com

 


Other Items are Available At These Sites: