Nederlands StatenVertalings 1715 Bijbel

Spreuken 18

Spreuken

Index

Hoofdstuk 19

1


 

  De arme, in zijn oprechtheid wandelende, is beter dan de verkeerde van lippen, en die een zot is.  

 

 

--

2


 

  Ook is de ziel zonder wetenschap niet goed; en die met de voeten haastig is, zondigt.  

 

 

--

3


 

  De dwaasheid des mensen zal zijn weg verkeren; en zijn hart zal zich tegen den HEERE vergrammen.  

 

 

--

4


 

  Het goed brengt veel vrienden toe; maar de arme wordt van zijn vriend gescheiden.  

 

 

--

5


 

  Een vals getuige zal niet onschuldig zijn; en die leugen blaast, zal niet ontkomen.  

 

 

--

6


 

  Velen smeken het aangezicht des prinsen; en een ieder is een vriend desgenen, die giften geeft.  

 

 

--

7


 

  Al de broeders des armen haten hem; hoeveel te meer gaan zijn vrienden verre van hem! Hij loopt hen na met woorden die niets zijn.  

 

 

--

8


 

  Die verstand bekomt, heeft zijn ziel lief; hij neemt de verstandigheid waar, om het goede te vinden.  

 

 

--

9


 

  Een vals getuige zal niet onschuldig zijn; en die leugen blaast, zal vergaan.  

 

 

--

10


 

  De weelde staat een zot niet wel; hoeveel te min een knecht te heersen over vorsten!  

 

 

--

11


 

  Het verstand des mensen vertrekt zijn toorn; en zijn sieraad is de overtreding voorbij te gaan.  

 

 

--

12


 

  Des konings gramschap is als het brullen eens jongen leeuws; maar zijn welgevallen is als dauw op het kruid.  

 

 

--

13


 

  Een zotte zoon is zijn vader grote ellende; en de kijvingen ener vrouw als een gestadig druipen.  

 

 

--

14


 

  Huis en goed is een erve van de vaderen; maar een verstandige vrouw is van den HEERE.  

 

 

--

15


 

  Luiheid doet in diepen slaap vallen; en een bedriegelijke ziel zal hongeren.  

 

 

--

16


 

  Die het gebod bewaart, bewaart zijn ziel; die zijn wegen veracht, zal sterven.  

 

 

--

17


 

  Die zich des armen ontfermt, leent den HEERE, en Hij zal hem zijn weldaad vergelden.  

 

 

--

18


 

  Tuchtig uw zoon, als er nog hoop is; maar verhef uw ziel niet, om hem te doden.  

 

 

--

19


 

  Die groot is van grimmigheid, zal straf dragen; want zo gij hem uitredt, zo zult gij nog moeten voortvaren.  

 

 

--

20


 

  Hoor raad, en ontvang tucht, opdat gij in uw laatste wijs zijt.  

 

 

--

21


 

  In het hart des mans zijn veel gedachten; maar de raad des HEEREN, die zal bestaan.  

 

 

--

22


 

  De wens des mensen is zijn weldadigheid; maar de arme is beter dan een leugenachtig man.  

 

 

--

23


 

  De vreze des HEEREN is ten leven; want men zal verzadigd zijnde vernachten; met het kwaad zal men niet bezocht worden.  

 

 

--

24


 

  Een luiaard verbergt de hand in den boezem, en hij zal ze niet weder aan zijn mond brengen.  

 

 

--

25


 

  Sla de spotter, zo zal de slechte kloekzinnig worden; en bestraf den verstandige, hij zal wetenschap begrijpen.  

 

 

--

26


 

  Wie de vader verwoest, of de moeder verjaagt, is een zoon, die beschaamd maakt, en schande aandoet.  

 

 

--

27


 

  Laat af, mijn zoon, horende de tucht, af te dwalen van de redenen der wetenschap.  

 

 

--

28


 

  Een Belialsgetuige bespot het recht; en de mond der goddelozen slokt de ongerechtigheid in.  

 

 

--

29


 

  Gerichten zijn voor de spotters bereid, en slagen voor den rug der zotten.   

 

 

--

Spreuken 20

 

 

 

 

HTMLBible Software - Public Domain Software by johnhurt.com

 


Other Items are Available At These Sites: