Nederlands StatenVertalings 1715 Bijbel

Jeremia 47

Jeremia

Index

Hoofdstuk 48

1


 

  Tegen Moab zegt de HEERE der heirscharen, de God Israels, alzo: Wee over Nebo, want zij is verstoord; Kirjathaim is beschaamd, zij is ingenomen; de stad des hogen vertreksis beschaamd en verschrikt.  

 

 

--

2


 

  Moabs roem van Hesbon is er niet meer; zij hebben kwaad tegen haar gedacht, zeggende: Komt, en laat ons haar uitroeien, dat zij geen volk meer zij; ook gij, o Madmen! zultnedergehouwen worden, het zwaard zal achter u heengaan.  

 

 

--

3


 

  Er is een stem des gekrijts van Horonaim; verstoring en een grote breuk!  

 

 

--

4


 

  Moab is verbroken; haar kleine kinderen hebben een gekrijt laten horen.  

 

 

--

5


 

  Want in den opgang van Luhith zal geween bij geween opgaan, want in den afgang van Horonaim hebben Moabs wederpartijders een jammergeschrei gehoord.  

 

 

--

6


 

  Vlucht, redt ulieder ziel! en wordt als de heide in de woestijn;  

 

 

--

7


 

  Want om uw vertrouwen op uw werken, en op uw schatten, zult gij ook ingenomen worden; en Kamos zal henen uitgaan in gevangenis, zijn priesteren en zijn vorsten te zamen.  

 

 

--

8


 

  Want de verstoorder zal komen over elke stad, dat niet een stad ontkomen zal; en het dal zal verderven, en het effen veld verdelgd worden; want de HEERE heeft het gezegd.  

 

 

--

9


 

  Geeft Moab vederen, want al vliegende zal zij uitgaan; en haar steden zullen ter verwoesting worden, dat niemand in dezelve wone.  

 

 

--

10


 

  Vervloekt zij, die des HEEREN werk bedriegelijk doet; ja, vervloekt zij, die zijn zwaard van het bloed onthoudt!  

 

 

--

11


 

  Moab is van zijn jeugd aan gerust geweest, en hij heeft op zijn heffe stil gelegen, en is van vat in vat niet geledigd, en heeft niet gewandeld in gevangenis; daarom is zijn smaak inhem gebleven, en zijn reuk niet veranderd.  

 

 

--

12


 

  Daarom, ziet, de dagen komen, spreekt de HEERE, dat Ik hem vreemde gasten zal toeschikken, die hem in vreemde plaatsen zullen voeren, en zijn vaten ledigen, en hunliederflessen in stukken slaan.  

 

 

--

13


 

  En Moab zal beschaamd worden vanwege Kamos, gelijk als het huis Israels beschaamd is geworden vanwege Beth-El, hunlieder vertrouwen.  

 

 

--

14


 

  Hoe zult gij zeggen: Wij zijn helden en dappere mannen ten strijde?  

 

 

--

15


 

  Moab is verstoord, en uit zijn steden opgegaan, en de keur zijner jongelingen is ter slachting afgegaan, spreekt de Koning, Wiens Naam is HEERE der heirscharen.  

 

 

--

16


 

  Moabs verderf is nabij om te komen, en zijn kwaad haast zeer.  

 

 

--

17


 

  Beklaagt hem, gij allen, die rondom hem zijt, en allen, die zijn naam kent; zegt: Hoe is de sterke staf, de sierlijke stok verbroken?  

 

 

--

18


 

  Daal neder uit uw heerlijkheid, en woon in dorst, gij inwoneres, gij dochter van Dibon! want Moabs verstoorder is tegen u opgetogen, hij heeft uw vestingen verdorven.  

 

 

--

19


 

  Sta aan den weg, en zie toe, gij inwoneres van Aroer! Vraag den vluchtenden man en de ontkomene vrouw; zeg: Wat is er geschied?  

 

 

--

20


 

  Moab is beschaamd, want hij is verslagen; huilt en krijt! verkondigt te Arnon, dat Moab verstoord is.  

 

 

--

21


 

  En het oordeel is gekomen over het vlakke land; over Holon, en over Jahza, en over Mefaath.  

 

 

--

22


 

  En over Dibon, en over Nebo, en over Beth-Diblathaim,  

 

 

--

23


 

  En over Kirjathaim, en over Beth-Gamul, en over Beth-Meon,  

 

 

--

24


 

  En over Kerioth, en over Bozra; ja, over alle steden van Moabs land, die verre en die nabij zijn.  

 

 

--

25


 

  Moabs hoorn is afgesneden, en zijn arm verbroken, spreekt de HEERE.  

 

 

--

26


 

  Maak hem dronken, omdat hij zich groot gemaakt heeft tegen den HEERE; zo zal Moab met de handen klappen in zijn uitspuwsel, en hij zelf zal ook ter belaching zijn.  

 

 

--

27


 

  Want is u niet Israel ter belaching geweest? Was hij onder de dieven gevonden, dat gij u zo bewoogt, van den tijd af, dat uw woorden van hem waren?  

 

 

--

28


 

  Verlaat de steden, en woont in de steenrots, gij inwoners van Moab! en wordt gelijk een duif, die in de doorgangen van den mond eens hols nestelt.  

 

 

--

29


 

  Wij hebben Moabs hovaardij gehoord (hij is zeer hovaardig), zijn trotsheid, en zijn hovaardij, en zijn hoogmoed, en zijns harten hoogmoed.  

 

 

--

30


 

  Ik ken zijn verbolgenheid, spreekt de HEERE, maar niet alzo; zijn grendelen doen het zo niet.  

 

 

--

31


 

  Daarom zal Ik over Moab huilen, ja, om gans Moab zal Ik krijten; over de lieden van Kir-heres zal men zuchten.  

 

 

--

32


 

  Boven het geween van Jaezer zal Ik u bewenen, gij wijnstok van Sibma! uw wijnranken zijn over zee gegaan, zij hebben gereikt tot aan Jaezers zee; maar de verstoorder isgevallen op uw zomervruchten en op uw wijnoogst;  

 

 

--

33


 

  Zodat de blijdschap en verheuging uit het vruchtbare veld, namelijk uit Moabs land, weggenomen is; want Ik heb den wijn doen ophouden uit de kuipen; men zal geen druiventreden met vreugdegeschrei; het vreugdegeschrei zal geen vreugdegeschrei zijn.  

 

 

--

34


 

  Vanwege Hesbons gekrijt tot Eleale toe, tot Jahaz toe, hebben zij hun stem verheven, van Zoar tot aan Horonaim, die driejarige vaarze; want ook de wateren van Nimrim zullen totverwoestingen worden.  

 

 

--

35


 

  En Ik zal in Moab doen ophouden, spreekt de HEERE, dien, die op de hoogte offert, en die zijn goden rookt.  

 

 

--

36


 

  Daarom zal Mijn hart over Moab getier maken als de fluiten; ook zal Mijn hart over de lieden van Kir-heres getier maken als de fluiten, omdat het overschot, dat hij gemaakt had,verloren is.  

 

 

--

37


 

  Want alle hoofden zijn kaal, en alle baarden afgekort; op alle handen zijn insnijdingen, en op de lenden is een zak.  

 

 

--

38


 

  Op alle daken van Moab, en op al haar straten is overal misbaar; want Ik heb Moab verbroken als een vat, waar men geen lust aan heeft, spreekt de HEERE.  

 

 

--

39


 

  Hoe is hij verslagen! zij huilen; hoe heeft Moab den nek met schaamte gewend! Alzo zal Moab allen, die rondom hem zijn, tot belaching en tot een ontzetting worden.  

 

 

--

40


 

  Want zo zegt de HEERE: Ziet, hij zal snel vliegen als een arend, en hij zal zijn vleugelen over Moab uitbreiden.  

 

 

--

41


 

  Elk een der steden is gewonnen, en elk een der vastigheden is ingenomen; en het hart van Moabs helden zal te dien dage wezen, als het hart ener vrouw, die in nood is.  

 

 

--

42


 

  Want Moab zal verdelgd worden, dat hij geen volk zij, omdat hij zich groot gemaakt heeft tegen den HEERE.  

 

 

--

43


 

  De vreze, en de kuil, en de strik, over u, gij inwoner van Moab! spreekt de HEERE.  

 

 

--

44


 

  Die van de vreze ontvliedt, zal in den kuil vallen, en die uit den kuil opkomt, zal in den strik gevangen worden; want Ik zal over haar, over Moab, het jaar van hunlieder bezoekingbrengen, spreekt de HEERE.  

 

 

--

45


 

  Die voor des vijands macht vluchtten, bleven staan in de schaduw van Hesbon; maar een vuur is uitgegaan van Hesbon, en een vlam van tussen Sihon, en heeft de hoeken vanMoab en den schedel der kinderen van het gedruis verteerd.  

 

 

--

46


 

  Wee u, Moab! het volk van Kamos is verloren; want uw zonen zijn weggenomen in gevangenis; ook zijn uw dochters in gevangenis.  

 

 

--

47


 

  Maar in het laatste der dagen, zal Ik Moabs gevangenis wenden, spreekt de HEERE. Tot hiertoe is Moabs oordeel.   

 

 

--

Jeremia 49

 

 

 

 

HTMLBible Software - Public Domain Software by johnhurt.com

 


Other Items are Available At These Sites: