Nederlands StatenVertalings 1715 Bijbel

Klaagliederen 1

Klaagliederen

Index

Hoofdstuk 2

1


 

  Aleph. Hoe heeft de Heere de dochter Sions in Zijn toorn bewolkt? Hij heeft de heerlijkheid van Israel van den hemel op de aarde nedergeworpen; en Hij heeft aan de voetbankZijner voeten niet gedacht in den dag Zijns toorns.  

 

 

--

2


 

  Beth. De Heere heeft al de woningen Jakobs verslonden, en heeft ze niet verschoond; Hij heeft de vastigheden der dochter van Juda afgebroken in Zijn verbolgenheid, Hij heeftgemaakt, dat zij de aarde raken; Hij heeft het koninkrijk en deszelfs vorsten ontheiligd.  

 

 

--

3


 

  Gimel. Hij heeft, in ontsteking des toorns, den gehelen hoorn Israels afgehouwen; Hij heeft Zijn rechterhand achterwaarts getrokken, toen de vijand kwam, en Hij is tegen Jakobontstoken als een vlammend vuur, dat rondom verteert.  

 

 

--

4


 

  Daleth. Hij heeft Zijn boog gespannen als een vijand; Hij heeft zich met Zijn rechterhand gesteld als een tegenpartijder, dat Hij doodde al de begeerlijke dingen der ogen; Hijheeft Zijn grimmigheid in de tent der dochter Sions uitgestort als een vuur.  

 

 

--

5


 

  He. De Heere is geworden als een vijand; Hij heeft Israel verslonden, Hij heeft al haar paleizen verslonden. Hij heeft deszelfs vastigheden verdorven; en Hij heeft bij de dochtervan Juda het klagen en kermen vermenigvuldigd.  

 

 

--

6


 

  Vau. En Hij heeft Zijn hut met geweld afgerukt, als een hof, Hij heeft Zijn vergaderplaats verdorven; de HEERE heeft in Sion doen vergeten den hoogtijd en den sabbat, en Hijheeft in de gramschap Zijns toorns den koning en den priester smadelijk verworpen.  

 

 

--

7


 

  Zain. De Heere heeft Zijn altaar verstoten. Hij heeft Zijn heiligdom te niet gedaan, Hij heeft de muren harer paleizen in des vijands hand overgegeven; zij hebben in het huis desHEEREN een stem verheven als op den dag eens gezetten hoogtijds.  

 

 

--

8


 

  Cheth. De HEERE heeft gedacht te verderven den muur der dochter Sions; Hij heeft het richtsnoer daarover getogen, Hij heeft Zijn hand niet afgewend, dat Hij ze niet verslonde;en Hij heeft den voormuur en den muur te zamen treurig gemaakt, zij zijn verzwakt.  

 

 

--

9


 

  Teth. Haar poorten zijn in de aarde verzonken; Hij heeft haar grendelen verdorven en gebroken; haar koning en haar vorsten zijn onder de heidenen; er is geen wet; haar profetenvinden ook geen gezicht van den HEERE.  

 

 

--

10


 

  Jod. De oudsten der dochter Sions zitten op de aarde, zij zwijgen stil, zij werpen stof op hun hoofd, zij hebben zakken aangegord; de jonge dochters van Jeruzalem laten haarhoofd ter aarde hangen.  

 

 

--

11


 

  Caph. Mijn ogen zijn verteerd door tranen, mijn ingewand wordt beroerd; mijn lever is ter aarde uitgeschud, vanwege de breuk der dochter mijns volks; omdat het kind en dezuigeling op de straten der stad in onmacht zinken;  

 

 

--

12


 

  Lamed. Als zij tot hun moeders zeggen: Waar is koren en wijn, als zij op de straten der stad in onmacht zinken, als de verslagenen; als zich hun ziel uitschudt in den schoothunner moeders.  

 

 

--

13


 

  Mem. Wat getuigen zal ik u brengen, wat zal ik bij u vergelijken, gij dochter Jeruzalems? Wat zal ik bij u vergelijken, dat ik u trooste, gij jonkvrouw, dochter Sions, want uw breuk iszo groot als de zee, wie kan u helen?  

 

 

--

14


 

  Nun. Uw profeten hebben u ijdelheid en ongerijmdheid gezien, en zij hebben u uw ongerechtigheid niet geopenbaard, om uw gevangenis af te wenden, maar zij hebben voor ugezien ijdele lasten en uitstotingen.  

 

 

--

15


 

  Samech. Allen, die over weg gaan, klappen met de handen over u, zij fluiten en schudden hun hoofd over de dochter Jeruzalems, zeggende: Is dit die stad, waar men van zeide,dat zij volkomen van schoonheid was, een vreugde der ganse aarde?  

 

 

--

16


 

  Pe. Al uw vijanden sperren hun mond op over u, zij fluiten en knersen met de tanden, zij zeggen: Wij hebben haar verslonden; dit is immers de dag, dien wij verwacht hebben, wijhebben hem gevonden, wij hebben hem gezien.  

 

 

--

17


 

  Ain. De HEERE heeft gedaan, wat Hij gedacht had, Hij heeft Zijn woord vervuld, dat Hij bevolen had van oude dagen; Hij heeft afgebroken en niet gespaard; en Hij heeft denvijand over u verblijd, Hij heeft den hoorn uwer tegenpartijders verhoogd.  

 

 

--

18


 

  Tsade. Hun hart schreeuwde tot den Heere: O gij muur der dochter Sions, laat dag en nacht tranen afvlieten als een beek; geef uzelve geen rust, uw oogappel houde niet op!  

 

 

--

19


 

  Koph. Maak u op, maak geschrei des nachts in het begin der nachtwaken, stort uw hart uit voor het aangezicht des Heeren als water; hef uw handen tot Hem op voor de zieluwer kinderkens, die in onmacht gevallen zijn van honger, vooraan op alle straten.  

 

 

--

20


 

  Resch. Zie, HEERE, aanschouw toch, aan wien Gij alzo gedaan hebt; zullen dan de vrouwen haar vrucht eten, de kinderkens, die men op de handen draagt? Zullen dan deprofeet en de priester in het heiligdom des Heeren gedood worden?  

 

 

--

21


 

  Schin. De jongen en de ouden liggen op de aarde op de straten; mijn jonkvrouwen en mijn jongelingen zijn door het zwaard gevallen; Gij hebt ze in den dag Uws toorns gedood,Gij hebt ze geslacht en niet verschoond.  

 

 

--

22


 

  Thau. Gij hebt mijn verschrikkingen van rondom geroepen, als tot een dag eens gezetten hoogtijds; en er is niemand aan den dag des toorns des HEEREN ontkomen ofovergebleven; die ik op de handen gedragen en opgetogen heb, die heeft mijn vijand omgebracht.   

 

 

--

Klaagliederen 3

 

 

 

 

HTMLBible Software - Public Domain Software by johnhurt.com

 


Other Items are Available At These Sites: