Nederlands StatenVertalings 1715 Bijbel

Ezechiël 29

Ezechiël

Index

Hoofdstuk 30

1


 

  Wijders geschiedde des HEEREN woord tot mij, zeggende:  

 

 

--

2


 

  Mensenkind! profeteer, en zeg: Zo zegt de Heere HEERE: Huilt: Ach die dag!  

 

 

--

3


 

  Want de dag is nabij, ja, de dag des HEEREN is nabij, een wolkige dag, het zal der heidenen tijd zijn.  

 

 

--

4


 

  En het zwaard zal komen in Egypte, en er zal grote smart zijn in Morenland, als de verslagenen zullen vallen in Egypte; want zij zullen derzelver menigte wegnemen, en haarfondamenten zullen verbroken worden.  

 

 

--

5


 

  Morenland, en Put, en Lud, en al de gemengde hoop, en Cub, en de kinderen van het land des verbonds zullen met hen vallen door het zwaard.  

 

 

--

6


 

  Zo zegt de HEERE: Ja, zij zullen vallen, die Egypte ondersteunen, en de hovaardij harer sterkte zal nederdalen; van den toren van Syene af zullen zij daarin door het zwaardvallen, spreekt de Heere HEERE.  

 

 

--

7


 

  En zij zullen verwoest worden in het midden der verwoeste landen; en haar steden zullen zijn in het midden der verwoeste steden.  

 

 

--

8


 

  En zij zullen weten, dat Ik de HEERE ben, als Ik een vuur in Egypte zal hebben gelegd, en al haar helpers zullen verbroken worden.  

 

 

--

9


 

  Te dien dage zullen er boden van voor Mijn aangezicht in schepen uitvaren, om het zorgeloze Morenland te verschrikken; en er zal grote smart bij hen zijn, als in den dag vanEgypte; want ziet, het komt aan!  

 

 

--

10


 

  Zo zegt de Heere HEERE: Ja, Ik zal de menigte van Egypte doen ophouden, door de hand van Nebukadrezar, den koning van Babel.  

 

 

--

11


 

  Hij, en zijn volk met hem, de tirannigste der heidenen zullen aangevoerd worden, om het land te verderven; en zij zullen hun zwaarden tegen Egypte uittrekken, en het land metverslagenen vervullen.  

 

 

--

12


 

  En Ik zal de rivieren tot droogte maken, en het land verkopen in de hand der bozen; en Ik zal het land met zijn volheid verwoesten door de hand der vreemden: Ik, de HEERE, hebhet gesproken.  

 

 

--

13


 

  Zo zegt de Heere HEERE: Ik zal ook de drekgoden verdoen, en de nietige afgoden doen ophouden uit Nof; en er zal geen vorst meer zijn uit Egypteland; en Ik zal een vreze inEgypteland stellen.  

 

 

--

14


 

  En Ik zal Pathros verwoesten, en een vuur leggen in Zoan; en Ik zal gerichten oefenen in No.  

 

 

--

15


 

  En Ik zal Mijn grimmigheid uitgieten over Sin, de sterkte van Egypte; en Ik zal de menigte van No uitroeien.  

 

 

--

16


 

  En Ik zal een vuur in Egypte leggen; Sin zal zeer grote pijn hebben, en No zal gespleten worden, en Nof zal dagelijks zeer bang zijn.  

 

 

--

17


 

  De jongelingen van Aven en Pibeseth zullen door het zwaard vallen, en de dochters zullen gaan in de gevangenis.  

 

 

--

18


 

  En te Tachpanhes zal de dag verduisterd worden, als Ik het juk van Egypte aldaar zal verbreken, en de hovaardij harer sterkte in haar zal ophouden; haar zal een wolk bedekken,en haar dochters zullen gaan in de gevangenis.  

 

 

--

19


 

  Alzo zal Ik gerichten oefenen in Egypte; en zij zullen weten, dat Ik de HEERE ben.  

 

 

--

20


 

  Ook gebeurde het in het elfde jaar, in de eerste maand, op den zevenden der maand, dat het woord des HEEREN tot mij geschiedde, zeggende:  

 

 

--

21


 

  Mensenkind! Ik heb den arm van Farao, den koning van Egypte, verbroken; en ziet, hij zal niet verbonden worden, met pleisters op te leggen, met een windeldoek aan te doen,om dien te verbinden, om dien te sterken, dat hij het zwaard houde.  

 

 

--

22


 

  Daarom zegt de Heere HEERE alzo: Ziet, Ik wil aan Farao, den koning van Egypte, en zal zijn armen verbreken, beide den sterken en den verbrokenen; en Ik zal het zwaard uitzijn hand doen vallen.  

 

 

--

23


 

  En Ik zal de Egyptenaars verstrooien onder de heidenen, en zal hen verspreiden in de landen.  

 

 

--

24


 

  En Ik zal de armen des konings van Babel sterken, en Mijn zwaard in zijn hand geven; maar Farao's armen zal Ik verbreken, dat hij voor zijn aangezicht zal kermen, gelijk eendodelijk verwonde kermt.  

 

 

--

25


 

  Ja, Ik zal de armen des konings van Babel sterken, maar Farao's armen zullen daarhenen vallen; en zij zullen weten, dat Ik de HEERE ben, als Ik Mijn zwaard in de hand deskonings van Babel zal hebben gegeven, en hij datzelve over Egypteland zal hebben uitgestrekt.  

 

 

--

26


 

  En Ik zal de Egyptenaars verstrooien onder de heidenen, en zal hen verspreiden in de landen; alzo zullen zij weten, dat Ik de HEERE ben.   

 

 

--

Ezechiël 31

 

 

 

 

HTMLBible Software - Public Domain Software by johnhurt.com

 


Other Items are Available At These Sites: