Nederlands StatenVertalings 1715 Bijbel

Mattheüs 14

Mattheüs

Index

Hoofdstuk 15

1


 

  Toen kwamen tot Jezus enige Schriftgeleerden en Farizeen, die van Jeruzalem waren, zeggende:  

 

 

--

2


 

  Waarom overtreden Uw discipelen de inzetting der ouden? Want zij wassen hun handen niet, wanneer zij brood zullen eten.  

 

 

--

3


 

  Maar Hij, antwoordende, zeide tot hen: Waarom overtreedt ook gij het gebod Gods, door uw inzetting?  

 

 

--

4


 

  Want God heeft geboden, zeggende: Eert uwen vader en moeder, en: Wie vader of moeder vloekt, die zal de dood sterven.  

 

 

--

5


 

  Maar gij zegt: Zo wie tot vader of moeder zal zeggen: Het is een gave, zo wat u van mij zou kunnen ten nutte komen; en zijn vader of zijn moeder geenszins zaleren, die voldoet.  

 

 

--

6


 

  En gij hebt alzo Gods gebod krachteloos gemaakt door uw inzetting.  

 

 

--

7


 

  Gij geveinsden! Wel heeft Jesaja van u geprofeteerd, zeggende:  

 

 

--

8


 

  Dit volk genaakt Mij met hun mond, en eert Mij met de lippen, maar hun hart houdt zich verre van Mij;  

 

 

--

9


 

  Doch tevergeefs eren zij Mij, lerende leringen, die geboden van mensen zijn.  

 

 

--

10


 

  En als Hij de schare tot Zich geroepen had, zeide Hij tot hen: Hoort en verstaat.  

 

 

--

11


 

  Hetgeen ten monde ingaat, ontreinigt den mens niet; maar hetgeen ten monde uitgaat, dat ontreinigt den mens.  

 

 

--

12


 

  Toen kwamen Zijn discipelen tot Hem, en zeiden tot Hem: Weet Gij wel, dat de Farizeen deze rede horende, geergerd zijn geweest?  

 

 

--

13


 

  Maar Hij, antwoordende zeide: Alle plant, die Mijn hemelse Vader niet geplant heeft, zal uitgeroeid worden.  

 

 

--

14


 

  Laat hen varen; zij zijn blinde leidslieden der blinden. Indien nu de blinde den blinde leidt, zo zullen zij beiden in de gracht vallen.  

 

 

--

15


 

  En Petrus, antwoordende, zeide tot Hem: Verklaar ons deze gelijkenis.  

 

 

--

16


 

  Maar Jezus zeide: Zijt ook gijlieden alsnog onwetende?  

 

 

--

17


 

  Verstaat gij nog niet, dat al wat ten monde ingaat, in de buik komt, en in de heimelijkheid wordt uitgeworpen?  

 

 

--

18


 

  Maar die dingen, die ten monde uitgaan, komen voort uit het hart, en dezelve ontreinigen den mens.  

 

 

--

19


 

  Want uit het hart komen voort boze bedenkingen, doodslagen, overspelen, hoererijen, dieverijen, valse getuigenissen, lasteringen.  

 

 

--

20


 

  Deze dingen zijn het, die den mens ontreinigen; maar het eten met ongewassen handen ontreinigt den mens niet.  

 

 

--

21


 

  En Jezus van daar gaande, vertrok naar de delen van Tyrus en Sidon.  

 

 

--

22


 

  En ziet, een Kananese vrouw, uit die landpalen komende, riep tot Hem, zeggende: Heere! Gij Zone Davids, ontferm U mijner! mijn dochter is deerlijk van denduivel bezeten.  

 

 

--

23


 

  Doch Hij antwoordde haar niet een woord. En Zijn discipelen, tot Hem komende, baden Hem, zeggende: Laat haar van U; want zij roept ons na.  

 

 

--

24


 

  Maar Hij, antwoordende, zeide: Ik ben niet gezonden, dan tot de verloren schapen van het huis Israels.  

 

 

--

25


 

  En zij kwam en aanbad Hem, zeggende: Heere, help mij!  

 

 

--

26


 

  Doch Hij antwoordde en zeide: Het is niet betamelijk het brood der kinderen te nemen, en den hondekens voor te werpen.  

 

 

--

27


 

  En zij zeide: Ja, Heere! doch de hondekens eten ook van de brokjes die er vallen van de tafel hunner heren.  

 

 

--

28


 

  Toen antwoordde Jezus, en zeide tot haar: O vrouw! groot is uw geloof; u geschiede, gelijk gij wilt. En haar dochter werd gezond van diezelfde ure.  

 

 

--

29


 

  En Jezus, van daar vertrekkende, kwam aan de zee van Galilea, en klom op den berg, en zat daar neder.  

 

 

--

30


 

  En vele scharen zijn tot Hem gekomen, hebbende bij zich kreupelen, blinden, stommen, lammen, en vele anderen, en wierpen ze voor de voeten van Jezus; enHij genas dezelve.  

 

 

--

31


 

  Alzo dat de scharen zich verwonderden, ziende de stommen sprekende, de lammen gezond, de kreupelen wandelende, en de blinden ziende; en zijverheerlijkten den God Israels.  

 

 

--

32


 

  En Jezus, Zijn discipelen tot Zich geroepen hebbende, zeide: Ik word innerlijk met ontferming bewogen over de schare, omdat zij nu drie dagen bij Mij geblevenzijn, en hebben niet wat zij eten zouden; en Ik wil hen niet nuchteren van Mij laten, opdat zij op den weg niet bezwijken.  

 

 

--

33


 

  En Zijn discipelen zeiden tot Hem: Van waar zullen wij zovele broden in de woestijn bekomen, dat wij zulk een grote schare zouden verzadigen?  

 

 

--

34


 

  En Jezus zeide tot hen: Hoevele broden hebt gij? Zij zeiden: Zeven, en weinige visjes.  

 

 

--

35


 

  En Hij gebood den scharen neder te zitten op de aarde.  

 

 

--

36


 

  En Hij nam de zeven broden en de vissen, en als Hij gedankt had, brak Hij ze, en gaf ze Zijn discipelen; en de discipelen gaven ze aan de schare.  

 

 

--

37


 

  En zij aten allen en werden verzadigd, en zij namen op, het overschot der brokken, zeven volle manden.  

 

 

--

38


 

  En die daar gegeten hadden, waren vier duizend mannen, zonder de vrouwen en kinderen.  

 

 

--

39


 

  En de scharen van Zich gelaten hebbende, ging Hij in het schip, en kwam in de landpalen van Magdala.   

 

 

--

Mattheüs 16

 

 

 

 

HTMLBible Software - Public Domain Software by johnhurt.com

 


Other Items are Available At These Sites: