Nederlands StatenVertalings 1715 Bijbel

Markus 8

Markus

Index

Hoofdstuk 9

1


 

  En Hij zeide tot hen: Voorwaar, Ik zeg u, dat er sommigen zijn van degenen, die hier staan, die den dood niet zullen smaken, totdat zij zullen hebben gezien, dathet Koninkrijk Gods met kracht gekomen is.  

 

 

--

2


 

  En na zes dagen nam Jezus met Zich Petrus, en Jakobus, en Johannes, en bracht hen op een hogen berg bezijden alleen; en Hij werd voor hen van gedaanteveranderd.  

 

 

--

3


 

  En Zijn klederen werden blinkende, zeer wit als sneeuw, hoedanige geen voller op aarde zo wit maken kan.  

 

 

--

4


 

  En van hen werd gezien Elias met Mozes, en zij spraken met Jezus.  

 

 

--

5


 

  En Petrus, antwoordende, zeide tot Jezus: Rabbi, het is goed, dat wij hier zijn, en laat ons drie tabernakelen maken, voor U een, en voor Mozes een, en voorElias een.  

 

 

--

6


 

  Want hij wist niet, wat hij zeide; want zij waren zeer bevreesd.  

 

 

--

7


 

  En er kwam een wolk, die hen overschaduwde, en een stem kwam uit de wolk, zeggende: Deze is Mijn geliefde Zoon, hoort Hem!  

 

 

--

8


 

  En haastelijk rondom ziende, zagen zij niemand meer, dan Jezus alleen bij zich.  

 

 

--

9


 

  En als zij van den berg afkwamen, gebood Hij hun, dat zij niemand verhalen zouden, hetgeen zij gezien hadden, dan wanneer de Zoon des mensen uit de dodenzou opgestaan zijn.  

 

 

--

10


 

  En zij behielden dit woord bij zichzelven, vragende onder elkander, wat het was, uit de doden opstaan.  

 

 

--

11


 

  En zij vraagden Hem, zeggende: Waarom zeggen de Schriftgeleerden, dat Elias eerst komen moet?  

 

 

--

12


 

  En Hij, antwoordende, zeide tot hen: Elias zal wel eerst komen, en alles wederoprichten; en het zal geschieden, gelijk geschreven is van den Zoon des mensen,dat Hij veel lijden zal en veracht worden.  

 

 

--

13


 

  Maar Ik zeg u, dat ook Elias gekomen is, en zij hebben hem gedaan al wat zij gewild hebben, gelijk van hem geschreven is.  

 

 

--

14


 

  En als Hij bij de discipelen gekomen was, zag Hij een grote schare rondom hen, en enige Schriftgeleerden met hen twistende.  

 

 

--

15


 

  En terstond de gehele schare Hem ziende, werd verbaasd, en toelopende groetten zij Hem.  

 

 

--

16


 

  En Hij vraagde den Schriftgeleerden: Wat twist gij met dezen?  

 

 

--

17


 

  En een uit de schare, antwoordende, zeide: Meester, ik heb mijn zoon tot U gebracht, die een stommen geest heeft.  

 

 

--

18


 

  En waar hij hem ook aangrijpt, zo scheurt hij hem, en schuimt, en knerst met zijn tanden, en verdort; en ik heb Uw discipelen gezegd dat zij hem zoudenuitwerpen, en zij hebben niet gekund.  

 

 

--

19


 

  En Hij antwoordden hem, en zeide: O ongelovig geslacht, hoe lang zal Ik nog bij ulieden zijn, hoe lang zal Ik u nog verdragen? Brengt hem tot Mij.  

 

 

--

20


 

  En zij brachten denzelven tot Hem; en als hij Hem zag, scheurde hem terstond de geest; en hij vallende op de aarde, wentelde zich al schuimende.  

 

 

--

21


 

  En Hij vraagde zijn vader: Hoe langen tijd is het, dat hem dit overkomen is? En hij zeide: Van zijn kindsheid af.  

 

 

--

22


 

  En menigmaal heeft hij hem ook in het vuur en in het water geworpen, om hem te verderven; maar zo Gij iets kunt, wees met innerlijke ontferming over onsbewogen, en help ons.  

 

 

--

23


 

  En Jezus zeide tot hem: Zo gij kunt geloven, alle dingen zijn mogelijk dengene, die gelooft.  

 

 

--

24


 

  En terstond de vader des kinds, roepende met tranen, zeide: Ik geloof, Heere! kom mijn ongelovigheid te hulp.  

 

 

--

25


 

  En Jezus ziende, dat de schare gezamenlijk toeliep, bestrafte den onreinen geest, zeggende tot hem: Gij stomme en dove geest! Ik beveel u, ga uit van hem, enkom niet meer in hem.  

 

 

--

26


 

  En hij, roepende en hem zeer scheurende, ging uit; en het kind werd als dood, alzo dat velen zeiden, dat het gestorven was.  

 

 

--

27


 

  En Jezus, hem bij de hand grijpende, richtte hem op; en hij stond op.  

 

 

--

28


 

  En als Hij in huis gegaan was, vraagden Hem Zijn discipelen alleen: Waarom hebben wij hem niet kunnen uitwerpen?  

 

 

--

29


 

  En Hij zeide tot hen: Dit geslacht kan nergens door uitgaan, dan door bidden en vasten.  

 

 

--

30


 

  En van daar weggaande, reisden zij door Galilea; en Hij wilde niet, dat het iemand wist.  

 

 

--

31


 

  Want Hij leerde Zijn discipelen, en zeide tot hen: De Zoon des mensen zal overgeleverd worden in de handen der mensen, en zij zullen Hem doden, en gedoodzijnde, zal Hij ten derden dage wederopstaan.  

 

 

--

32


 

  Maar zij verstonden dat woord niet, en zij vreesden Hem te vragen.  

 

 

--

33


 

  En Hij kwam te Kapernaum, en in het huis gekomen zijnde, vraagde Hij hun: Waarvan hadt gij woorden onder elkander op den weg?  

 

 

--

34


 

  Doch zij zwegen; want zij waren onder elkander in woorden geweest op den weg, wie de meeste zou zijn.  

 

 

--

35


 

  En nedergezeten zijnde, riep Hij de twaalven, en zeide tot hen: Indien iemand wil de eerste zijn, die zal de laatste van allen zijn, en aller dienaar.  

 

 

--

36


 

  En nemende een kindeken, stelde Hij dat midden onder hen, en omving het met Zijn armen, en zeide tot hen:  

 

 

--

37


 

  Zo wie een van zodanige kinderkens zal ontvangen in Mijn Naam, die ontvangt Mij; en zo wie Mij zal ontvangen, die ontvangt Mij niet, maar Dien, Die Mijgezonden heeft.  

 

 

--

38


 

  En Johannes antwoordde Hem, zeggende: Meester! wij hebben een gezien, die de duivelen uitwierp in Uw Naam, welke ons niet volgt; en wij hebben het hemverboden, omdat hij ons niet volgt.  

 

 

--

39


 

  Doch Jezus zeide: Verbiedt hem niet; want er is niemand, die een kracht doen zal in Mijn Naam, en haastelijk van Mij zal kunnen kwalijk spreken.  

 

 

--

40


 

  Want wie tegen ons niet is, die is voor ons.  

 

 

--

41


 

  Want zo wie ulieden een beker water zal te drinken geven in Mijn Naam, omdat gij discipelen van Christus zijt, voorwaar zeg Ik u, hij zal zijn loon geenszinsverliezen.  

 

 

--

42


 

  En zo wie een van deze kleinen, die in Mij geloven, ergert, het ware hem beter, dat een molensteen om zijn hals gedaan ware, en dat hij in de zee geworpenware.  

 

 

--

43


 

  En indien uw hand u ergert, houwt ze af; het is u beter verminkt tot het leven in te gaan, dan de twee handen hebbende, heen te gaan in de hel, in hetonuitblusselijk vuur;  

 

 

--

44


 

  Waar hun worm niet sterft, en het vuur niet uitgeblust wordt.  

 

 

--

45


 

  En indien uw voet u ergert, houwt hem af; het is u beter kreupel tot het leven in te gaan, dan de twee voeten hebbende, geworpen te worden in de hel, in hetonuitblusselijk vuur;  

 

 

--

46


 

  Waar hun worm niet sterft, en het vuur niet uitgeblust wordt.  

 

 

--

47


 

  En indien uw oog u ergert, werpt het uit; het is u beter maar een oog hebbende in het Koninkrijk Gods in te gaan, dan twee ogen hebbende, in het helse vuurgeworpen te worden;  

 

 

--

48


 

  Waar hun worm niet sterft, en het vuur niet uitgeblust wordt.  

 

 

--

49


 

  Want een ieder zal met vuur gezouten worden, en iedere offerande zal met zout gezouten worden.  

 

 

--

50


 

  Het zout is goed; maar indien het zout onzout wordt, waarmede zult gij dat smakelijk maken? Hebt zout in uzelven, en houdt vrede onder elkander.   

 

 

--

Markus 10

 

 

 

 

HTMLBible Software - Public Domain Software by johnhurt.com

 


Other Items are Available At These Sites: