Nederlands StatenVertalings 1715 Bijbel

Lukas 14

Lukas

Index

Hoofdstuk 15

1


 

  En al de tollenaars en de zondaars naderden tot Hem, om Hem te horen.  

 

 

--

2


 

  En de Farizeen en de Schriftgeleerden murmureerden, zeggende: Deze ontvangt de zondaars, en eet met hen.  

 

 

--

3


 

  En Hij sprak tot hen deze gelijkenis, zeggende:  

 

 

--

4


 

  Wat mens onder u, hebbende honderd schapen; en een van die verliezende, verlaat niet de negen en negentig in de woestijn, en gaat naar het verlorene, totdathij hetzelve vinde?  

 

 

--

5


 

  En als hij het gevonden heeft, legt hij het op zijn schouders, verblijd zijnde.  

 

 

--

6


 

  En te huis komende, roept hij de vrienden en de geburen samen, zeggende tot hen: Weest blijde met mij; want ik heb mijn schaap gevonden, dat verloren was.  

 

 

--

7


 

  Ik zeg ulieden, dat er alzo blijdschap zal zijn in den hemel over een zondaar, die zich bekeert, meer dan over negen en negentig rechtvaardigen, die de bekeringniet van node hebben.  

 

 

--

8


 

  Of wat vrouw, hebbende tien penningen, indien zij een penning verliest, ontsteekt niet een kaars, en keert het huis met bezemen, en zoekt naarstiglijk, totdat zijdien vindt?  

 

 

--

9


 

  En als zij dien gevonden heeft, roept zij de vriendinnen en de geburinnen samen, zeggende: Weest blijde met mij; want ik heb den penning gevonden, dien ikverloren had.  

 

 

--

10


 

  Alzo, zeg Ik ulieden, is er blijdschap voor de engelen Gods over een zondaar, die zich bekeert.  

 

 

--

11


 

  En Hij zeide: Een zeker mens had twee zonen.  

 

 

--

12


 

  En de jongste van hen zeide tot den vader: Vader, geef mij het deel des goeds, dat mij toekomt. En hij deelde hun het goed.  

 

 

--

13


 

  En niet vele dagen daarna, de jongste zoon, alles bijeenvergaderd hebbende, is weggereisd in een ver gelegen land, en heeft aldaar zijn goed doorgebracht,levende overdadiglijk.  

 

 

--

14


 

  En als hij het alles verteerd had, werd er een grote hongersnood in datzelve land, en hij begon gebrek te lijden.  

 

 

--

15


 

  En hij ging heen, en voegde zich bij een van de burgers deszelven lands; en die zond hem op zijn land om de zwijnen te weiden.  

 

 

--

16


 

  En hij begeerde zijn buik te vullen met den draf, dien de zwijnen aten; en niemand gaf hem dien.  

 

 

--

17


 

  En tot zichzelven gekomen zijnde, zeide hij: Hoe vele huurlingen mijns vaders hebben overvloed van brood, en ik verga van honger!  

 

 

--

18


 

  Ik zal opstaan en tot mijn vader gaan, en ik zal tot hem zeggen: Vader, ik heb gezondigd tegen den Hemel, en voor u;  

 

 

--

19


 

  En ik ben niet meer waardig uw zoon genaamd te worden; maak mij als een van uw huurlingen.  

 

 

--

20


 

  En opstaande, ging hij naar zijn vader. En als hij nog ver van hem was, zag hem zijn vader, en werd met innerlijke ontferming bewogen; en toe lopende, viel hemom zijn hals, en kuste hem.  

 

 

--

21


 

  En de zoon zeide tot hem: Vader, ik heb gezondigd tegen den Hemel, en voor u, en ben niet meer waardig uw zoon genaamd te worden.  

 

 

--

22


 

  Maar de vader zeide tot zijn dienstknechten: Brengt hier voor het beste kleed, en doet het hem aan, en geeft hem een ring aan zijn hand, en schoenen aan devoeten;  

 

 

--

23


 

  En brengt het gemeste kalf, en slacht het; en laat ons eten en vrolijk zijn.  

 

 

--

24


 

  Want deze mijn zoon was dood, en is weder levend geworden; en hij was verloren, en is gevonden! En zij begonnen vrolijk te zijn.  

 

 

--

25


 

  En zijn oudste zoon was in het veld; en als hij kwam, en het huis genaakte, hoorde hij het gezang en het gerei,  

 

 

--

26


 

  En tot zich geroepen hebbende een van de knechten, vraagde, wat dat mocht zijn.  

 

 

--

27


 

  En deze zeide tot hem: Uw broeder is gekomen, en uw vader heeft het gemeste kalf geslacht, omdat hij hem gezond weder ontvangen heeft.  

 

 

--

28


 

  Maar hij werd toornig, en wilde niet ingaan. Zo ging dan zijn vader uit, en bad hem.  

 

 

--

29


 

  Doch hij, antwoordende, zeide tot den vader: Zie, ik dien u nu zo vele jaren, en heb nooit uw gebod overtreden, en gij hebt mij nooit een bokje gegeven, opdatik met mijn vrienden mocht vrolijk zijn.  

 

 

--

30


 

  Maar als deze uw zoon gekomen is, die uw goed met hoeren doorgebracht heeft, zo hebt gij hem het gemeste kalf geslacht.  

 

 

--

31


 

  En hij zeide tot hem: Kind, gij zijt altijd bij mij, en al het mijne is uwe.  

 

 

--

32


 

  Men behoorde dan vrolijk en blijde te zijn; want deze uw broeder was dood, en is weder levend geworden; en hij was verloren, en is gevonden. Lukas 16  

 

 

--

Lukas 16

 

 

 

 

HTMLBible Software - Public Domain Software by johnhurt.com

 


Other Items are Available At These Sites: