Nederlands StatenVertalings 1715 Bijbel

Lukas 15

Lukas

Index

Hoofdstuk 16

1


 

  En Hij zeide ook tot Zijn discipelen: Er was een zeker rijk mens, welke een rentmeester had; en deze werd bij hem verklaagd, als die zijn goederen doorbracht.  

 

 

--

2


 

  En hij riep hem, en zeide tot hem: Hoe hoor ik dit van u? Geef rekenschap van uw rentmeesterschap; want gij zult niet meer kunnen rentmeester zijn.  

 

 

--

3


 

  En de rentmeester zeide bij zichzelven: Wat zal ik doen, dewijl mijn heer dit rentmeesterschap van mij neemt? Graven kan ik niet; te bedelen schaam ik mij.  

 

 

--

4


 

  Ik weet, wat ik doen zal, opdat, wanneer ik van het rentmeesterschap afgezet zal wezen, zij mij in hun huizen ontvangen.  

 

 

--

5


 

  En hij riep tot zich een iegelijk van de schuldenaars zijns heeren, en zeide tot den eersten: Hoeveel zijt gij mijn heer schuldig?  

 

 

--

6


 

  En hij zeide: Honderd vaten olie. En hij zeide tot hem: Neem uw handschrift, en nederzittende, schrijf haastelijk vijftig.  

 

 

--

7


 

  Daarna zeide hij tot een anderen: En gij, hoeveel zijt gij schuldig? En hij zeide: Honderd mudden tarwe. En hij zeide tot hem: Neem uw handschrift, en schrijftachtig.  

 

 

--

8


 

  En de heer prees den onrechtvaardigen rentmeester, omdat hij voorzichtiglijk gedaan had; want de kinderen dezer wereld zijn voorzichtiger, dan de kinderendes lichts, in hun geslacht.  

 

 

--

9


 

  En Ik zeg ulieden: Maakt uzelven vrienden uit den onrechtvaardigen Mammon, opdat, wanneer u ontbreken zal, zij u mogen ontvangen in de eeuwigetabernakelen.  

 

 

--

10


 

  Die getrouw is in het minste, die is ook in het grote getrouw; en die in het minste onrechtvaardig is, die is ook in het grote onrechtvaardig.  

 

 

--

11


 

  Zo gij dan in den onrechtvaardigen Mammon niet getrouw zijt geweest, wie zal u het ware vertrouwen?  

 

 

--

12


 

  En zo gij in eens anders goed niet getrouw zijt geweest, wie zal u het uwe geven?  

 

 

--

13


 

  Geen huisknecht kan twee heren dienen; want of hij zal den enen haten, en den anderen liefhebben, of hij zal den enen aanhangen, en den anderen verachten; gijkunt God niet dienen en den Mammon.  

 

 

--

14


 

  En al deze dingen hoorden ook de Farizeen, die geldgierig waren, en zij beschimpten Hem.  

 

 

--

15


 

  En Hij zeide tot hen: Gij zijt het, die uzelven rechtvaardigt voor de mensen; maar God kent uw harten; want dat hoog is onder de mensen, is een gruwel voorGod.  

 

 

--

16


 

  De wet en de profeten zijn tot op Johannes; van dien tijd af wordt het Koninkrijk Gods verkondigd, en een iegelijk doet geweld op hetzelve.  

 

 

--

17


 

  En het is lichter, dat de hemel en de aarde voorbijgaan, dan dat een tittel der wet valle.  

 

 

--

18


 

  Een iegelijk, die zijn vrouw verlaat, en een andere trouwt, die doet overspel; en een iegelijk, die de verlatene van den man trouwt, die doet ook overspel.  

 

 

--

19


 

  En er was een zeker rijk mens, en was gekleed met purper en zeer fijn lijnwaad, levende allen dag vrolijk en prachtig.  

 

 

--

20


 

  En er was een zeker bedelaar, met name Lazarus, welke lag voor zijn poort vol zweren;  

 

 

--

21


 

  En begeerde verzadigd te worden van de kruimkens, die van de tafel des rijken vielen; maar ook de honden kwamen en lekten zijn zweren.  

 

 

--

22


 

  En het geschiedde, dat de bedelaar stierf, en van de engelen gedragen werd in den schoot van Abraham.  

 

 

--

23


 

  En de rijke stierf ook, en werd begraven. En als hij in de hel zijn ogen ophief, zijnde in de pijn, zag hij Abraham van verre, en Lazarus in zijn schoot.  

 

 

--

24


 

  En hij riep en zeide: Vader Abraham, ontferm u mijner, en zend Lazarus, dat hij het uiterste zijns vingers in het water dope, en verkoele mijn tong; want ik lijdsmarten in deze vlam.  

 

 

--

25


 

  Maar Abraham zeide: Kind, gedenk, dat gij uw goed ontvangen hebt in uw leven, en Lazarus desgelijks het kwade; en nu wordt hij vertroost, en gij lijdtsmarten.  

 

 

--

26


 

  En boven dit alles, tussen ons en ulieden is een grote klove gevestigd, zodat degenen, die van hier tot u willen overgaan, niet zouden kunnen, noch ook die daarzijn, van daar tot ons overkomen.  

 

 

--

27


 

  En hij zeide: Ik bid u dan, vader, dat gij hem zendt tot mijns vaders huis;  

 

 

--

28


 

  Want ik heb vijf broeders; dat hij hun dit betuige, opdat ook zij niet komen in deze plaats der pijniging.  

 

 

--

29


 

  Abraham zeide tot hem: Zij hebben Mozes en de profeten, dat zij die horen.  

 

 

--

30


 

  En hij zeide: Neen, vader Abraham, maar zo iemand van de doden tot hen heenging, zij zouden zich bekeren.  

 

 

--

31


 

  Doch Abraham zeide tot hem: Indien zij Mozes en de profeten niet horen, zo zullen zij ook, al waren het, dat er iemand uit de doden opstond, zich niet latengezeggen. Lukas 17  

 

 

--

Lukas 17

 

 

 

 

HTMLBible Software - Public Domain Software by johnhurt.com

 


Other Items are Available At These Sites: