Nederlands StatenVertalings 1715 Bijbel

Lukas 16

Lukas

Index

Hoofdstuk 17

1


 

  En Hij zeide tot de discipelen: Het kan niet wezen, dat er geen ergernissen komen; doch wee hem, door welken zij komen;  

 

 

--

2


 

  Het zoude hem nuttiger zijn, dat een molensteen om zijn hals gedaan ware, en hij in de zee geworpen, dan dat hij een van deze kleinen zou ergeren.  

 

 

--

3


 

  Wacht uzelven. En indien uw broeder tegen u zondigt, zo bestraf hem; en indien het hem leed is, zo vergeef het hem.  

 

 

--

4


 

  En indien hij zevenmaal daags tegen u zondigt, en zevenmaal daags tot u wederkeert, zeggende: Het is mij leed; zo zult gij het hem vergeven.  

 

 

--

5


 

  En de apostelen zeiden tot den Heere: Vermeerder ons het geloof.  

 

 

--

6


 

  En de Heere zeide: Zo gij een geloof hadt als een mostaardzaad, gij zoudt tegen dezen moerbezienboom zeggen: Word ontworteld, en in de zee geplant, en hijzou u gehoorzaam zijn.  

 

 

--

7


 

  En wie van u heeft een dienstknecht ploegende, of de beesten hoedende, die tot hem, als hij van den akker inkomt, terstond zal zeggen: Kom bij, en zit aan?  

 

 

--

8


 

  Maar zal hij niet tot hem zeggen: Bereid, dat ik te avond zal eten, en omgord u, en dien mij, totdat ik zal gegeten en gedronken hebben; en eet en drink gijdaarna?  

 

 

--

9


 

  Dankt hij ook denzelven dienstknecht omdat hij gedaan heeft, hetgeen hem bevolen was? Ik meen, neen.  

 

 

--

10


 

  Alzo ook gij, wanneer gij zult gedaan hebben al hetgeen u bevolen is, zo zegt: Wij zijn onnutte dienstknechten; want wij hebben maar gedaan, hetgeen wijschuldig waren te doen.  

 

 

--

11


 

  En het geschiedde, als Hij naar Jeruzalem reisde, dat Hij door het midden van Samaria en Galilea ging.  

 

 

--

12


 

  En als Hij in een zeker vlek kwam, ontmoetten Hem tien melaatse mannen, welke stonden van verre;  

 

 

--

13


 

  En zij verhieven hun stem, zeggende: Jezus, Meester! ontferm U onzer!  

 

 

--

14


 

  En als Hij hen zag, zeide Hij tot hen: Gaat heen en vertoont uzelven den priesters. En het geschiedde, terwijl zij heengingen, dat zij gereinigd werden.  

 

 

--

15


 

  En een van hen, ziende, dat hij genezen was, keerde wederom, met grote stemme God verheerlijkende.  

 

 

--

16


 

  En hij viel op het aangezicht voor Zijn voeten, Hem dankende; en dezelve was een Samaritaan;  

 

 

--

17


 

  En Jezus, antwoordende, zeide: Zijn niet de tien gereinigd geworden, en waar zijn de negen?  

 

 

--

18


 

  En zijn er geen gevonden, die wederkeren, om Gode eer te geven, dan deze vreemdeling?  

 

 

--

19


 

  En Hij zeide tot hem: Sta op, en ga heen; uw geloof heeft u behouden.  

 

 

--

20


 

  En gevraagd zijnde van de Farizeen, wanneer het Koninkrijk Gods komen zou, heeft Hij hun geantwoord en gezegd: Het Koninkrijk Gods komt niet metuiterlijk gelaat.  

 

 

--

21


 

  En men zal niet zeggen: Ziet hier, of ziet daar, want, ziet, het Koninkrijk Gods is binnen ulieden.  

 

 

--

22


 

  En Hij zeide tot de discipelen: Er zullen dagen komen, wanneer gij zult begeren een der dagen van den Zoon des mensen te zien, en gij zult dien niet zien.  

 

 

--

23


 

  En zij zullen tot u zeggen: Ziet hier, of ziet daar is Hij; gaat niet heen, en volgt niet.  

 

 

--

24


 

  Want gelijk de bliksem, die van het ene einde onder den hemel bliksemt, tot het andere onder den hemel schijnt, alzo zal ook de Zoon des mensen wezen inZijn dag.  

 

 

--

25


 

  Maar eerst moet Hij veel lijden, en verworpen worden van dit geslacht.  

 

 

--

26


 

  En gelijk het geschied is in de dagen van Noach, alzo zal het ook zijn in de dagen van den Zoon des mensen.  

 

 

--

27


 

  Zij aten, zij dronken, zij namen ten huwelijk, zij werden ten huwelijk gegeven, tot den dag, op welken Noach in de ark ging, en de zondvloed kwam, en verdierfze allen.  

 

 

--

28


 

  Desgelijks ook, gelijk het geschiedde in de dagen van Lot; zij aten, zij dronken, zij kochten, zij verkochten, zij plantten, zij bouwden;  

 

 

--

29


 

  Maar op den dag, op welken Lot van Sodom uitging, regende het vuur en sulfer van den hemel, en verdierf ze allen.  

 

 

--

30


 

  Even alzo zal het zijn in den dag, op welken de Zoon des mensen geopenbaard zal worden.  

 

 

--

31


 

  In dienzelven dag, wie op het dak zal zijn, en zijn huisraad in huis, die kome niet af, om hetzelve weg te nemen; en wie op den akker zijn zal, die kere desgelijksniet naar hetgeen, dat achter is.  

 

 

--

32


 

  Gedenkt aan de vrouw van Lot.  

 

 

--

33


 

  Zo wie zijn leven zal zoeken te behouden, die zal het verliezen; en zo wie hetzelve zal verliezen, die zal het in het leven behouden.  

 

 

--

34


 

  Ik zeg u: In dien nacht zullen twee op een bed zijn; de een zal aangenomen, en de ander zal verlaten worden.  

 

 

--

35


 

  Twee vrouwen zullen te zamen malen; de ene zal aangenomen, en de ander zal verlaten worden.  

 

 

--

36


 

  Twee zullen op den akker zijn; de een zal aangenomen, en de ander zal verlaten worden.  

 

 

--

37


 

  En zij antwoordden en zeiden tot Hem: Waar, Heere? En Hij zeide tot hen: Waar het lichaam is, aldaar zullen de arenden vergaderd worden. Lukas 18  

 

 

--

Lukas 18

 

 

 

 

HTMLBible Software - Public Domain Software by johnhurt.com

 


Other Items are Available At These Sites: