Nederlands StatenVertalings 1715 Bijbel

Lukas 19

Lukas

Index

Hoofdstuk 20

1


 

  En het geschiedde in een van die dagen, als Hij in den tempel het volk leerde, en het Evangelie verkondigde, dat de overpriesters, en Schriftgeleerden, met deouderlingen daarover kwamen,  

 

 

--

2


 

  En spraken tot Hem zeggende: Zeg ons, door wat macht Gij deze dingen doet; of wie Hij is, Die U deze macht heeft gegeven?  

 

 

--

3


 

  En Hij, antwoordende, zeide tot hen: Ik zal u ook een woord vragen, en zegt Mij:  

 

 

--

4


 

  De doop van Johannes, was die uit den Hemel, of uit de mensen?  

 

 

--

5


 

  En zij overleiden onder zich, zeggende: Indien wij zeggen: Uit den Hemel; zo zal Hij zeggen: Waarom hebt gij dan hem niet geloofd?  

 

 

--

6


 

  En indien wij zeggen: Uit de mensen; zo zal ons al het volk stenigen; want zij houden voor zeker, dat Johannes een profeet was.  

 

 

--

7


 

  En zij antwoordden, dat zij niet wisten, vanwaar die was.  

 

 

--

8


 

  En Jezus zeide tot hen: Zo zeg Ik u ook niet, door wat macht Ik deze dingen doe.  

 

 

--

9


 

  En Hij begon tot het volk deze gelijkenis te zeggen: Een zeker mens plantte een wijngaard, en hij verhuurde dien aan landlieden, en trok een langen tijdbuitenslands.  

 

 

--

10


 

  En als het de tijd was, zond hij tot de landlieden een dienstknecht, opdat zij hem van de vrucht des wijngaards geven zouden; maar de landlieden sloegendenzelven, en zonden hem ledig heen.  

 

 

--

11


 

  En wederom zond hij nog een anderen dienstknecht; maar ook dien geslagen en smadelijk behandeld hebbende, zonden zij hem ledig heen.  

 

 

--

12


 

  En wederom zond hij nog een derden; maar zij verwondden ook dezen, en wierpen hem uit.  

 

 

--

13


 

  En de heer des wijngaards zeide: Wat zal ik doen? Ik zal mijn geliefden zoon zenden; mogelijk dezen ziende, zullen zij hem ontzien.  

 

 

--

14


 

  Maar als de landlieden hem zagen, overleiden zij onder elkander, en zeiden: Deze is de erfgenaam; komt, laat ons hem doden, opdat de erfenis onze worde.  

 

 

--

15


 

  En als zij hem buiten den wijngaard uitgeworpen hadden, doodden zij hem. Wat zal dan de heer des wijngaards hun doen?  

 

 

--

16


 

  Hij zal komen en deze landlieden verderven, en zal den wijngaard aan anderen geven. En als zij dat hoorden, zeiden zij: Dat zij verre!  

 

 

--

17


 

  Maar Hij zag hen aan, en zeide: Wat is dan dit, hetwelk geschreven staat: De steen, dien de bouwlieden verworpen hebben, deze is tot een hoofd des hoeksgeworden?  

 

 

--

18


 

  Een iegelijk, die op dien steen valt, zal verpletterd worden, en op wien hij valt, dien zal hij vermorzelen.  

 

 

--

19


 

  En de overpriesteren en de Schriftgeleerden zochten te dierzelver ure de handen aan Hem te slaan; maar zij vreesden het volk; want zij verstonden, dat Hij dezegelijkenis tegen hen gesproken had.  

 

 

--

20


 

  En zij namen Hem waar, en zonden verspieders uit, die zichzelven veinsden rechtvaardig te zijn; opdat zij Hem in Zijn rede vangen mochten, om Hem aan deheerschappij en de macht des stadhouders over te leveren.  

 

 

--

21


 

  En zij vraagden Hem, zeggende: Meester, wij weten, dat Gij recht spreekt en leert, en den persoon niet aanneemt, maar den weg Gods leert in der waarheid.  

 

 

--

22


 

  Is het ons geoorloofd den keizer schatting te geven, of niet?  

 

 

--

23


 

  En Hij, hun arglistigheid bemerkende, zeide tot hen: Wat verzoekt gij Mij?  

 

 

--

24


 

  Toont Mij een penning; wiens beeld en opschrift heeft hij? En zij, antwoordende, zeiden: Des keizers.  

 

 

--

25


 

  En Hij zeide tot hen: Geeft dan den keizer, dat des keizers is, en Gode, dat Gods is.  

 

 

--

26


 

  En zij konden Hem in Zijn woord niet vatten voor het volk; en zich verwonderende over Zijn antwoord, zwegen zij stil.  

 

 

--

27


 

  En tot Hem kwamen sommigen der Sadduceen, welke tegensprekende zeggen, dat er geen opstanding is, en vraagden Hem.  

 

 

--

28


 

  Zeggende: Meester! Mozes heeft ons geschreven: Zo iemands broeder sterft, die een vrouw heeft, en hij sterft zonder kinderen, dat zijn broeder de vrouwnemen zal, en zijn broeder zaad verwekken.  

 

 

--

29


 

  Er waren nu zeven broeders; en de eerste nam een vrouw, en hij stierf zonder kinderen.  

 

 

--

30


 

  En de tweede nam die vrouw, en ook deze stierf zonder kinderen.  

 

 

--

31


 

  En de derde nam dezelve vrouw; en desgelijks ook de zeven, en hebben geen kinderen nagelaten, en zijn gestorven.  

 

 

--

32


 

  En ten laatste na allen stierf ook de vrouw.  

 

 

--

33


 

  In de opstanding dan, wiens vrouw van dezen zal zij zijn? Want die zeven hebben dezelve tot een vrouw gehad.  

 

 

--

34


 

  En Jezus, antwoordende, zeide tot hen: De kinderen dezer eeuw trouwen, en worden ten huwelijk uitgegeven;  

 

 

--

35


 

  Maar die waardig zullen geacht zijn die eeuw te verwerven en de opstanding uit de doden, zullen noch trouwen, noch ten huwelijk uitgegeven worden;  

 

 

--

36


 

  Want zij kunnen niet meer sterven, want zij zijn den engelen gelijk; en zij zijn kinderen Gods, dewijl zij kinderen der opstanding zijn.  

 

 

--

37


 

  En dat de doden opgewekt zullen worden, heeft ook Mozes aangewezen bij het doornenbos, als hij den Heere noemt den God Abrahams, en den God Izaks,en den God Jakobs.  

 

 

--

38


 

  God nu is niet een God der doden, maar der levenden; want zij leven Hem allen.  

 

 

--

39


 

  En sommigen der Schriftgeleerden, antwoordende, zeiden: Meester! Gij hebt wel gezegd.  

 

 

--

40


 

  En zij durfden Hem niet meer iets vragen.  

 

 

--

41


 

  En Hij zeide tot hen: Hoe zeggen zij, dat de Christus Davids Zoon is?  

 

 

--

42


 

  En David zelf zegt in het boek der psalmen: De Heere heeft gezegd tot mijn Heere: Zit aan Mijn rechter hand,  

 

 

--

43


 

  Totdat Ik Uw vijanden zal gezet hebben tot een voetbank Uwer voeten.  

 

 

--

44


 

  David dan noemt Hem zijn Heere; en hoe is Hij zijn Zoon?  

 

 

--

45


 

  En daar al het volk het hoorde, zeide Hij tot Zijn discipelen:  

 

 

--

46


 

  Wacht u van de Schriftgeleerden, die daar willen wandelen in lange klederen, en beminnen de groetingen op de markten, en de voorgestoelten in de synagogen,en de vooraanzittingen in de maaltijden;  

 

 

--

47


 

  Die der weduwen huizen opeten, en onder een schijn lange gebeden doen; dezen zullen zwaarder oordeel ontvangen. Lukas 21  

 

 

--

Lukas 21

 

 

 

 

HTMLBible Software - Public Domain Software by johnhurt.com

 


Other Items are Available At These Sites: