Nederlands StatenVertalings 1715 Bijbel

Johannes 4

Johannes

Index

Hoofdstuk 5

1


 

  Na dezen was een feest der Joden, en Jezus ging op naar Jeruzalem.  

 

 

--

2


 

  En er is te Jeruzalem aan de Schaaps poort, een badwater, hetwelk in het Hebreeuws toegenaamd wordt Bethesda, hebbende vijf zalen.  

 

 

--

3


 

  In dezelve lag een grote menigte van kranken, blinden, kreupelen, verdorden, wachtende op de roering des waters.  

 

 

--

4


 

  Want een engel daalde neder op zekeren tijd in dat badwater, en beroerde het water; die dan eerst daarin kwam, na de beroering van het water, die werdgezond, van wat ziekte hij ook bevangen was.  

 

 

--

5


 

  En aldaar was een zeker mens, die acht en dertig jaren krank gelegen had.  

 

 

--

6


 

  Jezus, ziende dezen liggen, en wetende, dat hij nu langen tijd gelegen had, zeide tot hem: Wilt gij gezond worden?  

 

 

--

7


 

  De kranke antwoordde Hem: Heere, ik heb geen mens, om mij te werpen in het badwater, wanneer het water beroerd wordt; en terwijl ik kom, zo daalt eenander voor mij neder.  

 

 

--

8


 

  Jezus zeide tot hem: Sta op, neem uw beddeken op, en wandel.  

 

 

--

9


 

  En terstond werd de mens gezond, en nam zijn beddeken op en wandelde. En het was sabbat op denzelven dag.  

 

 

--

10


 

  De Joden zeiden dan tot dengene, die genezen was: Het is sabbat; het is u niet geoorloofd het beddeken te dragen.  

 

 

--

11


 

  Hij antwoordde hun: Die mij gezond gemaakt heeft, Die heeft mij gezegd: Neem uw beddeken op, en wandel.  

 

 

--

12


 

  Zij vraagden hem dan: Wie is de Mens, Die u gezegd heeft: Neem uw beddeken op, en wandel?  

 

 

--

13


 

  En die gezond gemaakt was, wist niet, Wie Hij was; want Jezus was ontweken, alzo er een grote schare in die plaats was.  

 

 

--

14


 

  Daarna vond hem Jezus in den tempel, en zeide tot hem: Zie, gij zijt gezond geworden; zondig niet meer, opdat u niet wat ergers geschiede.  

 

 

--

15


 

  De mens ging heen, en boodschapte den Joden, dat het Jezus was, Die hem gezond gemaakt had.  

 

 

--

16


 

  En daarom vervolgden de Joden Jezus, en zochten Hem te doden, omdat Hij deze dingen op den sabbat deed.  

 

 

--

17


 

  En Jezus antwoordde hun: Mijn Vader werkt tot nu toe, en Ik werk ook.  

 

 

--

18


 

  Daarom zochten dan de Joden te meer Hem te doden, omdat Hij niet alleen den sabbat brak, maar ook zeide, dat God Zijn eigen Vader was, Zichzelven Godeevengelijk makende.  

 

 

--

19


 

  Jezus dan antwoordde en zeide tot hen: Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: De Zoon kan niets van Zichzelven doen, tenzij Hij den Vader dat ziet doen; want zo watDie doet, hetzelve doet ook de Zoon desgelijks.  

 

 

--

20


 

  Want de Vader heeft den Zoon lief, en toont Hem alles, wat Hij doet; en Hij zal Hem groter werken tonen dan deze, opdat gij u verwondert.  

 

 

--

21


 

  Want gelijk de Vader de doden opwekt en levend maakt, alzo maakt ook de Zoon levend, Die Hij wil.  

 

 

--

22


 

  Want ook de Vader oordeelt niemand, maar heeft al het oordeel den Zoon gegeven;  

 

 

--

23


 

  Opdat zij allen den Zoon eren, gelijk zij den Vader eren. Die den Zoon niet eert, eert den Vader niet, Die Hem gezonden heeft.  

 

 

--

24


 

  Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Die Mijn woord hoort, en gelooft Hem, Die Mij gezonden heeft, die heeft het eeuwige leven, en komt niet in de verdoemenis,maar is uit den dood overgegaan in het leven.  

 

 

--

25


 

  Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: De ure komt, en is nu, wanneer de doden zullen horen de stem des Zoons Gods, en die ze gehoord hebben, zullen leven.  

 

 

--

26


 

  Want gelijk de Vader het leven heeft in Zichzelven, alzo heeft Hij ook den Zoon gegeven, het leven te hebben in Zichzelven;  

 

 

--

27


 

  En heeft Hem macht gegeven, ook gericht te houden, omdat Hij des mensen Zoon is.  

 

 

--

28


 

  Verwondert u daar niet over, want de ure komt, in dewelke allen, die in de graven zijn, Zijn stem zullen horen;  

 

 

--

29


 

  En zullen uitgaan, die het goede gedaan hebben, tot de opstanding des levens, en die het kwade gedaan hebben, tot de opstanding der verdoemenis.  

 

 

--

30


 

  Ik kan van Mijzelven niets doen. Gelijk Ik hoor, oordeel Ik, en Mijn oordeel is rechtvaardig; want Ik zoek niet Mijn wil, maar den wil des Vaders, Die Mijgezonden heeft.  

 

 

--

31


 

  Indien Ik van Mijzelven getuig, Mijn getuigenis is niet waarachtig.  

 

 

--

32


 

  Er is een ander, die van Mij getuigt, en Ik weet, dat de getuigenis, welke hij van Mij getuigt, waarachtig is.  

 

 

--

33


 

  Gijlieden hebt tot Johannes gezonden, en hij heeft der waarheid getuigenis gegeven.  

 

 

--

34


 

  Doch Ik neem geen getuigenis van een mens; maar dit zeg Ik, opdat gijlieden zoudt behouden worden.  

 

 

--

35


 

  Hij was een brandende en lichtende kaars; en gij hebt ulieden voor een korten tijd in zijn licht willen verheugen.  

 

 

--

36


 

  Maar Ik heb een getuigenis meerder, dan die van Johannes; want de werken, die Mij de Vader gegeven heeft, om die te volbrengen, dezelve werken, die Ikdoe, getuigen van Mij, dat Mij de Vader gezonden heeft.  

 

 

--

37


 

  En de Vader, Die Mij gezonden heeft, Die heeft Zelf van Mij getuigd. Gij hebt noch Zijn stem ooit gehoord, noch Zijn gedaante gezien.  

 

 

--

38


 

  En Zijn woord hebt gij niet in u blijvende; want gij gelooft Dien niet, Dien Hij gezonden heeft.  

 

 

--

39


 

  Onderzoekt de Schriften; want gij meent in dezelve het eeuwige leven te hebben; en die zijn het, die van Mij getuigen.  

 

 

--

40


 

  En gij wilt tot Mij niet komen, opdat gij het leven moogt hebben.  

 

 

--

41


 

  Ik neem geen eer van mensen;  

 

 

--

42


 

  Maar Ik ken ulieden, dat gij de liefde Gods in uzelven niet hebt.  

 

 

--

43


 

  Ik ben gekomen in den Naam Mijns Vaders, en gij neemt Mij niet aan; zo een ander komt in zijn eigen naam, dien zult gij aannemen.  

 

 

--

44


 

  Hoe kunt gij geloven, gij, die eer van elkander neemt, en de eer, die van God alleen is, niet zoekt?  

 

 

--

45


 

  Meent niet, dat Ik u verklagen zal bij den Vader; die u verklaagt, is Mozes, op welken gij gehoopt hebt.  

 

 

--

46


 

  Want indien gij Mozes geloofdet, zo zoudt gij Mij geloven; want hij heeft van Mij geschreven.  

 

 

--

47


 

  Maar zo gij zijn Schriften niet gelooft, hoe zult gij Mijn woorden geloven? Johannes 6  

 

 

--

Johannes 6

 

 

 

 

HTMLBible Software - Public Domain Software by johnhurt.com

 


Other Items are Available At These Sites: