Nederlands StatenVertalings 1715 Bijbel

Johannes 15

Johannes

Index

Hoofdstuk 16

1


 

  Deze dingen heb Ik tot u gesproken, opdat gij niet geergerd wordt.  

 

 

--

2


 

  Zij zullen u uit de synagogen werpen; ja, de ure komt, dat een iegelijk, die u zal doden, zal menen Gode een dienst te doen.  

 

 

--

3


 

  En deze dingen zullen zij u doen, omdat zij den Vader niet gekend hebben, noch Mij.  

 

 

--

4


 

  Maar deze dingen heb Ik tot u gesproken, opdat, wanneer de ure zal gekomen zijn, gij dezelve moogt gedenken, dat Ik ze u gezegd heb; doch deze dingen hebIk u van het begin niet gezegd, omdat Ik bij ulieden was.  

 

 

--

5


 

  En nu ga Ik heen tot Dengene, die Mij gezonden heeft, en niemand van u vraagt Mij: Waar gaat Gij henen?  

 

 

--

6


 

  Maar omdat Ik deze dingen tot u gesproken heb, zo heeft de droefheid uw hart vervuld.  

 

 

--

7


 

  Doch Ik zeg u de waarheid: Het is u nut, dat Ik wegga; want indien Ik niet wegga, zo zal de Trooster tot u niet komen; maar indien Ik heenga, zo zal Ik Hem totu zenden.  

 

 

--

8


 

  En Die gekomen zijnde, zal de wereld overtuigen van zonde, en van gerechtigheid, en van oordeel:  

 

 

--

9


 

  Van zonde, omdat zij in Mij niet geloven;  

 

 

--

10


 

  En van gerechtigheid, omdat Ik tot Mijn Vader heenga, en gij zult Mij niet meer zien;  

 

 

--

11


 

  En van oordeel, omdat de overste dezer wereld geoordeeld is.  

 

 

--

12


 

  Nog vele dingen heb Ik u te zeggen, doch gij kunt die nu niet dragen.  

 

 

--

13


 

  Maar wanneer Die zal gekomen zijn, namelijk de Geest der waarheid, Hij zal u in al de waarheid leiden; want Hij zal van Zichzelven niet spreken, maar zo watHij zal gehoord hebben, zal Hij spreken, en de toekomende dingen zal Hij u verkondigen.  

 

 

--

14


 

  Die zal Mij verheerlijken; want Hij zal het uit het Mijne nemen, en zal het u verkondigen.  

 

 

--

15


 

  Al wat de Vader heeft, is Mijn; daarom heb Ik gezegd, dat Hij het uit het Mijne zal nemen, en u verkondigen.  

 

 

--

16


 

  Een kleinen tijd, en gij zult Mij niet zien; en wederom een kleinen tijd, en gij zult Mij zien, want Ik ga heen tot den Vader.  

 

 

--

17


 

  Sommigen dan uit Zijn discipelen zeiden tot elkander: Wat is dit, dat Hij tot ons zegt: Een kleinen tijd, en gij zult Mij niet zien; en wederom een kleinen tijd, engij zult Mij zien; en: Want Ik ga heen tot den Vader?  

 

 

--

18


 

  Zij zeiden dan: Wat is dit, dat Hij zegt: Een kleinen tijd? Wij weten niet, wat Hij zegt.  

 

 

--

19


 

  Jezus dan bekende, dat zij Hem wilden vragen, en zeide tot hen: Vraagt gij daarvan onder elkander, dat Ik gezegd heb: Een kleinen tijd, en gij zult Mij niet zien,en wederom een kleinen tijd, en gij zult Mij zien?  

 

 

--

20


 

  Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, dat gij zult schreien, en klagelijk wenen, maar de wereld zal zich verblijden; en gij zult bedroefd zijn, maar uw droefheid zal totblijdschap worden.  

 

 

--

21


 

  Een vrouw, wanneer zij baart, heeft droefheid, dewijl haar ure gekomen is; maar wanneer zij het kindeken gebaard heeft, zo gedenkt zij de benauwdheid nietmeer, om de blijdschap, dat een mens ter wereld geboren is.  

 

 

--

22


 

  En gij dan hebt nu wel droefheid; maar Ik zal u wederom zien, en uw hart zal zich verblijden, en niemand zal uw blijdschap van u wegnemen.  

 

 

--

23


 

  En in dien dag zult gij Mij niets vragen. Voorwaar, voorwaar Ik zeg u: Al wat gij den Vader zult bidden in Mijn Naam, dat zal Hij u geven.  

 

 

--

24


 

  Tot nog toe hebt gij niet gebeden in Mijn Naam; bidt, en gij zult ontvangen, opdat uw blijdschap vervuld zij.  

 

 

--

25


 

  Deze dingen heb Ik door gelijkenissen tot u gesproken; maar de ure komt, dat Ik niet meer door gelijkenissen tot u spreken zal, maar u vrijuit van den Vader zalverkondigen.  

 

 

--

26


 

  In dien dag zult gij in Mijn Naam bidden; en Ik zeg u niet, dat Ik den Vader voor u bidden zal;  

 

 

--

27


 

  Want de Vader Zelf heeft u lief, dewijl gij Mij liefgehad hebt, en hebt geloofd, dat Ik van God ben uitgegaan.  

 

 

--

28


 

  Ik ben van den Vader uitgegaan, en ben in de wereld gekomen; wederom verlaat Ik de wereld, en ga heen tot den Vader.  

 

 

--

29


 

  Zijn discipelen zeiden tot Hem: Zie, nu spreekt Gij vrijuit, en zegt geen gelijkenis.  

 

 

--

30


 

  Nu weten wij, dat Gij alle dingen weet, en Gij hebt niet van node, dat U iemand vrage. Hierom geloven wij, dat Gij van God uitgegaan zijt.  

 

 

--

31


 

  Jezus antwoordde hun: Gelooft gij nu?  

 

 

--

32


 

  Ziet, de ure komt, en is nu gekomen, dat gij zult verstrooid worden, een iegelijk naar het zijne, en gij Mij alleen zult laten; en nochtans ben Ik niet alleen; wantde Vader is met Mij.  

 

 

--

33


 

  Deze dingen heb Ik tot u gesproken, opdat gij in Mij vrede hebt. In de wereld zult gij verdrukking hebben, maar hebt goeden moed, Ik heb de wereldoverwonnen. Johannes 17  

 

 

--

Johannes 17

 

 

 

 

HTMLBible Software - Public Domain Software by johnhurt.com

 


Other Items are Available At These Sites: