Nederlands StatenVertalings 1715 Bijbel

Handelingen 15

Handelingen

Index

Hoofdstuk 16

1


 

  En hij kwam te Derbe en Lystre. En ziet, aldaar was een zeker discipel, met name Timotheus, zoon van een gelovige Joodse vrouw, maar van een Grieksenvader;  

 

 

--

2


 

  Welken goeden getuigenis gegeven werd van de broederen te Lystre en Ikonium.  

 

 

--

3


 

  Deze wilde Paulus, dat met hem zou reizen; en hij nam en besneed hem, om der Joden wil, die in die plaatsen waren; want zij kenden allen zijn vader, dat hij eenGriek was.  

 

 

--

4


 

  En alzo zij de steden doorreisden, gaven zij hun de verordeningen over, die van de apostelen en de ouderlingen te Jeruzalem goed gevonden waren, om die teonderhouden.  

 

 

--

5


 

  De Gemeenten dan werden bevestigd in het geloof, en werden dagelijks overvloediger in getal.  

 

 

--

6


 

  En als zij Frygie, en het land van Galatie doorgereisd hadden, werden zij van den Heiligen Geest verhinderd het Woord in Azie te spreken.  

 

 

--

7


 

  En aan Mysie gekomen zijnde, poogden zij naar Bithynie te reizen; en de Geest liet het hun niet toe.  

 

 

--

8


 

  En zij, Mysie voorbij gereisd zijnde, kwamen af tot Troas.  

 

 

--

9


 

  En van Paulus werd in den nacht een gezicht gezien: er was een Macedonisch man staande, die hem bad en zeide: Kom over in Macedonie, en help ons.  

 

 

--

10


 

  Als hij nu dit gezicht gezien had, zo zochten wij terstond naar Macedonie te reizen, besluitende daaruit, dat ons de Heere geroepen had, om denzelven hetEvangelie te verkondigen.  

 

 

--

11


 

  Van Troas dan afgevaren zijnde, liepen wij recht naar Samothrace, en den volgende dag naar Neapolis.  

 

 

--

12


 

  En van daar naar Filippi, welke is de eerste stad van dit deel van Macedonie, een kolonie. En wij onthielden ons in die stad ettelijke dagen.  

 

 

--

13


 

  En op den dag des sabbats gingen wij buiten de stad aan de rivier, waar het gebed placht te geschieden; en nedergezeten zijnde, spraken wij tot de vrouwen,die samengekomen waren.  

 

 

--

14


 

  En een zekere vrouw, met name Lydia, een purperverkoopster, van de stad Thyatira, die God diende, hoorde ons; welker hart de Heere heeft geopend, dat zijacht nam op hetgeen van Paulus gesproken werd.  

 

 

--

15


 

  En als zij gedoopt was, en haar huis, bad zij ons, zeggende: Indien gij hebt geoordeeld, dat ik den Heere getrouw ben, zo komt in mijn huis, en blijft er. En zijdwong ons.  

 

 

--

16


 

  En het geschiedde, als wij tot het gebed heengingen, dat een zekere dienstmaagd, hebbende een waarzeggenden geest, ons ontmoette, welke haar heren grootgewin toebracht met waarzeggen.  

 

 

--

17


 

  Dezelve volgde Paulus en ons achterna, en riep, zeggende: Deze mensen zijn dienstknechten Gods des Allerhoogsten, die ons den weg der zaligheidverkondigen.  

 

 

--

18


 

  En dit deed zij vele dagen lang. Maar Paulus, daarover ontevreden zijnde, keerde zich om, en zeide tot den geest: Ik gebied u in den Naam van Jezus Christus,dat gij van haar uitgaat. En hij ging uit ter zelfder ure.  

 

 

--

19


 

  Als nu de heren van dezelve zagen, dat de hoop huns gewins weg was, grepen zij Paulus en Silas, en trokken hen naar de markt voor de oversten.  

 

 

--

20


 

  En als zij hen tot de hoofdmannen gebracht hadden, zeiden zij: Deze mensen beroeren onze stad, daar zij Joden zijn.  

 

 

--

21


 

  En zij verkondigen zeden, die ons niet geoorloofd zijn aan te nemen noch te doen, alzo wij Romeinen zijn.  

 

 

--

22


 

  En de schare stond gezamenlijk tegen hen op; en de hoofdmannen, hun de klederen afgescheurd hebbende, bevalen hen te geselen.  

 

 

--

23


 

  En als zij hun vele slagen gegeven hadden, wierpen zij hen in de gevangenis, en geboden den stokbewaarder, dat hij hen zekerlijk bewaren zou.  

 

 

--

24


 

  Dewelke, zulk een gebod ontvangen hebbende, wierp hen in den binnensten kerker, en verzekerde hun voeten in de stok.  

 

 

--

25


 

  En omtrent den middernacht baden Paulus en Silas, en zongen Gode lofzangen en de gevangenen hoorden naar hen.  

 

 

--

26


 

  En er geschiedde snellijk een grote aardbeving, alzo dat de fundamenten des kerkers bewogen werden; en terstond werden al de deuren geopend, en debanden van allen werden los.  

 

 

--

27


 

  En de stokbewaarder, wakker geworden zijnde, en ziende de deuren der gevangenis geopend, trok een zwaard, en zou zichzelven omgebracht hebben,menende, dat de gevangenen ontvloden waren.  

 

 

--

28


 

  Maar Paulus riep met grote stem, zeggende: Doe uzelven geen kwaad; want wij zijn allen hier.  

 

 

--

29


 

  En als hij licht geeist had, sprong hij in, en werd zeer bevende, en viel voor Paulus en Silas neder aan de voeten;  

 

 

--

30


 

  En hen buiten gebracht hebbende, zeide hij: Lieve heren, wat moet ik doen, opdat ik zalig worde?  

 

 

--

31


 

  En zij zeiden: Geloof in den Heere Jezus Christus, en gij zult zalig worden, gij en uw huis.  

 

 

--

32


 

  En zij spraken tot hem het woord des Heeren, en tot allen, die in zijn huis waren.  

 

 

--

33


 

  En hij nam hen tot zich in dezelve ure des nachts, en wies hen van de striemen; en hij werd terstond gedoopt, en al de zijnen.  

 

 

--

34


 

  En hij bracht hen in zijn huis, en zette hun de tafel voor, en verheugde zich, dat hij met al zijn huis aan God gelovig geworden was.  

 

 

--

35


 

  En als het dag geworden was, zonden de hoofdmannen de stadsdienaars, zeggende: Laat die mensen los.  

 

 

--

36


 

  En de stokbewaarder boodschapte deze woorden aan Paulus, zeggende: De hoofdmannen hebben gezonden, dat gij zoudt losgelaten worden; gaat dan nu uit,en reist heen in vrede.  

 

 

--

37


 

  Maar Paulus zeide tot hen: Zij hebben ons, die Romeinen zijn, onveroordeeld in het openbaar gegeseld, en in de gevangenis geworpen, en werpen zij ons nuheimelijk daaruit? Niet alzo; maar dat zij zelven komen, en ons uitleiden.  

 

 

--

38


 

  En de stadsdienaars boodschapten deze woorden wederom den hoofdmannen; en zij werden bevreesd, horende, dat zij Romeinen waren.  

 

 

--

39


 

  En zij, komende, baden hen, en als zij hen uitgeleid hadden, begeerden zij, dat zij uit de stad gaan zouden.  

 

 

--

40


 

  En uitgegaan zijnde uit de gevangenis, gingen zij in tot Lydia; en de broeders gezien hebbende, vertroostten zij dezelve, en gingen uit de stad.   

 

 

--

Handelingen 17

 

 

 

 

HTMLBible Software - Public Domain Software by johnhurt.com

 


Other Items are Available At These Sites: