Nederlands StatenVertalings 1715 Bijbel

1 Corinthiërs 11

1 Corinthiërs

Index

Hoofdstuk 12

1


 

  En van de geestelijke gaven, broeders, wil ik niet, dat gij onwetende zijt.  

 

 

--

2


 

  Gij weet, dat gij heidenen waart, tot de stomme afgoden heengetrokken, naar dat gij geleid werdt.  

 

 

--

3


 

  Daarom maak ik u bekend, dat niemand, die door den Geest Gods spreekt, Jezus een vervloeking noemt; en niemand kan zeggen, Jezus den Heere te zijn, dan doorden Heiligen Geest.  

 

 

--

4


 

  En er is verscheidenheid der gaven, doch het is dezelfde Geest;  

 

 

--

5


 

  En er is verscheidenheid der bedieningen, en het is dezelfde Heere;  

 

 

--

6


 

  En er is verscheidenheid der werkingen, doch het is dezelfde God, Die alles in allen werkt.  

 

 

--

7


 

  Maar aan een iegelijk wordt de openbaring des Geestes gegeven tot hetgeen oorbaar is.  

 

 

--

8


 

  Want dezen wordt door den Geest gegeven het woord der wijsheid, en een ander het woord der kennis, door denzelfden Geest;  

 

 

--

9


 

  En een ander het geloof, door denzelfden Geest; en een ander de gaven der gezondmakingen, door denzelfden Geest.  

 

 

--

10


 

  En een ander de werkingen der krachten; en een ander profetie; en een ander onderscheidingen der geesten; en een ander menigerlei talen; en een ander uitleggingder talen.  

 

 

--

11


 

  Doch deze dingen alle werkt een en dezelfde Geest, delende aan een iegelijk in het bijzonder, gelijkerwijs Hij wil.  

 

 

--

12


 

  Want gelijk het lichaam een is, en vele leden heeft, en al de leden van dit ene lichaam, vele zijnde, maar een lichaam zijn, alzo ook Christus.  

 

 

--

13


 

  Want ook wij allen zijn door een Geest tot een lichaam gedoopt; hetzij Joden, hetzij Grieken, hetzij dienstknechten, hetzij vrijen; en wij zijn allen tot een Geestgedrenkt.  

 

 

--

14


 

  Want ook het lichaam is niet een lid, maar vele leden.  

 

 

--

15


 

  Indien de voet zeide: Dewijl ik de hand niet ben, zo ben ik van het lichaam niet; is hij daarom niet van het lichaam?  

 

 

--

16


 

  En indien het oor zeide: Dewijl ik het oog niet ben, zo ben ik van het lichaam niet; is het daarom niet van het lichaam?  

 

 

--

17


 

  Ware het gehele lichaam het oog, waar zou het gehoor zijn? Ware het gehele lichaam gehoor, waar zou de reuk zijn?  

 

 

--

18


 

  Maar nu heeft God de leden gezet, een iegelijk van dezelve in het lichaam, gelijk Hij gewild heeft.  

 

 

--

19


 

  Waren zij alle maar een lid, waar zou het lichaam zijn?  

 

 

--

20


 

  Maar nu zijn er wel vele leden, doch maar een lichaam.  

 

 

--

21


 

  En het oog kan niet zeggen tot de hand: Ik heb u niet van node; of wederom het hoofd tot de voeten: Ik heb u niet van node.  

 

 

--

22


 

  Ja veeleer, de leden, die ons dunken de zwakste des lichaams te zijn, die zijn nodig.  

 

 

--

23


 

  En die ons dunken de minst eerlijke leden des lichaams te zijn, denzelven doen wij overvloediger eer aan; en onze onsierlijke leden hebben overvloediger versiering.  

 

 

--

24


 

  Doch onze sierlijke hebben het niet van node; maar God heeft het lichaam alzo samengevoegd, gevende overvloediger eer aan hetgeen gebrek aan dezelve heeft;  

 

 

--

25


 

  Opdat geen tweedracht in het lichaam zij, maar de leden voor elkander gelijke zorg zouden dragen.  

 

 

--

26


 

  En hetzij dat een lid lijdt, zo lijden al de leden mede; hetzij dat een lid verheerlijkt wordt, zo verblijden zich al de leden mede.  

 

 

--

27


 

  En gijlieden zijt het lichaam van Christus, en leden in het bijzonder.  

 

 

--

28


 

  En God heeft er sommigen in de Gemeente gesteld, ten eerste apostelen, ten tweede profeten, ten derde leraars, daarna krachten, daarna gaven dergezondmakingen, behulpsels, regeringen, menigerlei talen.  

 

 

--

29


 

  Zijn zij allen apostelen? Zijn zij allen profeten? Zijn zij allen leraars? Zijn zij allen krachten?  

 

 

--

30


 

  Hebben zij allen gaven der gezondmakingen? Spreken zij allen met menigerlei talen? Zijn zij allen uitleggers?  

 

 

--

31


 

  Doch ijvert naar de beste gaven; en ik wijs u een weg, die nog uitnemender is.   

 

 

--

1 Corinthiërs 13

 

 

 

 

HTMLBible Software - Public Domain Software by johnhurt.com

 


Other Items are Available At These Sites: