Nederlands StatenVertalings 1715 Bijbel

2 Timotheüs 3

2 Timotheüs

Index

Hoofdstuk 4

1


 

  Ik betuig dan voor God en den Heere Jezus Christus, Die de levenden en doden oordelen zal in Zijn verschijning en in Zijn Koninkrijk:  

 

 

--

2


 

  Predik het woord; houd aan tijdelijk, ontijdelijk; wederleg, bestraf, vermaan in alle lankmoedigheid en leer.  

 

 

--

3


 

  Want er zal een tijd zijn, wanneer zij de gezonde leer niet zullen verdragen; maar kittelachtig zijnde van gehoor, zullen zij zichzelven leraars opgaderen, naar huneigen begeerlijkheden;  

 

 

--

4


 

  En zullen hun gehoor van de waarheid afwenden, en zullen zich keren tot fabelen.  

 

 

--

5


 

  Maar gij, wees wakker in alles, lijd verdrukkingen; doe het werk van een evangelist, maak, dat men van uw dienst ten volle verzekerd zij.  

 

 

--

6


 

  Want ik word nu tot een drankoffer geofferd, en de tijd mijner ontbinding is aanstaande.  

 

 

--

7


 

  Ik heb den goeden strijd gestreden, ik heb den loop geeindigd, ik heb het geloof behouden;  

 

 

--

8


 

  Voorts is mij weggelegd de kroon der rechtvaardigheid, welke mij de Heere, de rechtvaardige Rechter, in dien dag geven zal; en niet alleen mij, maar ook allen, dieZijn verschijning liefgehad hebben.  

 

 

--

9


 

  Benaarstig u haastelijk tot mij te komen.  

 

 

--

10


 

  Want Demas heeft mij verlaten, hebbende de tegenwoordige wereld liefgekregen, en is naar Thessalonica gereisd; Krescens naar Galatie, Titus naar Dalmatie.  

 

 

--

11


 

  Lukas is alleen met mij. Neem Markus mede, en breng hem met u; want hij is mij zeer nut tot den dienst.  

 

 

--

12


 

  Maar Tychikus heb ik naar Efeze gezonden.  

 

 

--

13


 

  Breng den reismantel mede, dien ik te Troas bij Karpus gelaten heb, als gij komt, en de boeken, inzonderheid de perkamenten.  

 

 

--

14


 

  Alexander, de kopersmid, heeft mij veel kwaads betoond; de Heere vergelde hem naar zijn werken.  

 

 

--

15


 

  Van welken wacht gij u ook, want hij heeft onze woorden zeer tegengestaan.  

 

 

--

16


 

  In mijn eerste verantwoording is niemand bij mij geweest, maar zij hebben mij allen verlaten. Het worde hun niet toegerekend.  

 

 

--

17


 

  Maar de Heere heeft mij bijgestaan, en heeft mij bekrachtigd; opdat men door mij ten volle zou verzekerd zijn van de prediking, en alle heidenen dezelve zoudenhoren. En ik ben uit de muil des leeuws verlost.  

 

 

--

18


 

  En de Heere zal mij verlossen van alle boos werk, en bewaren tot Zijn hemels Koninkrijk; Denwelken zij de heerlijkheid in alle eeuwigheid. Amen.  

 

 

--

19


 

  Groet Priska en Aquila, en het huis van Onesiforus.  

 

 

--

20


 

  Erastus is te Korinthe gebleven; en Trofimus heb ik te Milete krank gelaten.  

 

 

--

21


 

  Benaarstig u, om voor den winter te komen. U groet Eubulus, en Pudens, en Linus, en Klaudia, en al de broeders.  

 

 

--

22


 

  De Heere Jezus Christus zij met uw geest. De genade zij met ulieden. Amen.   

 

 

--

Titus 1

 

 

 

 

HTMLBible Software - Public Domain Software by johnhurt.com

 


Other Items are Available At These Sites: